Vijf jaar lang was ze een van hen. Voor NRC Handelsblad werkte journalist Caroline de Gruyter in Brussel, net als de 28 Europeanen die ze interviewde voor haar boek over het leven en werken in de hoofdstad van Europa. Daar begon ze mee op het moment dat ze van een afstandje naar Brussel kon kijken: De Gruyter is inmiddels correspondent voor NRC in Genève. Kernvraag aan De Europeanen (eveneens de titel van het boek): bestaat er een Europese identiteit?
De meeste Europeanen voelen zich ‘in zekere mate Europees’, stelt De Gruyter. Maar, voegt ze daar direct aan toe, ‘de identiteit drukt hun nationale identiteit(en) niet of niet helemaal weg’. Valérie Alkemade, van Belgische adel, is woonachtig in Brussel en heeft geen enkele professionele relatie met de EU. Zij zegt het zo: ‘Voor de Europeanen is Europa een stam. Het definieert de subklasse waartoe ze, hier in Brussel, behoren.’ Uit de meeste interviews blijkt dat de professionals in Brussel een eigen commune vormen. Ze hebben niets met België, lezen de Frankfurter Algemeine of El País en komen in dezelfde restaurants als hun collega’s, daar waar de doorsnee Belg niet uit eten gaat. Niet voor niets concludeert De Gruyter aan het eind van het boek dan ook dat ‘deze mensen in een ander Europa leven dan de gemiddelde burger van de Europese Unie’.
Desalniettemin leveren de interviews een caleidoscopisch beeld op van het leven in Brussel. Dit komt vooral door de vele nationaliteiten die De Gruyter aan het woord laat. Haar gesprekspartners hebben stuk voor stuk gemengde relaties: een Zweedse commissieambtenaar met een Nederlandse lobbyist, een Fin die voor de Raad van Ministers werkt met een Spaanse vriendin, een Duitse gepensioneerde oud-werknemer van het Europees Economisch en Sociaal Comité en zijn Italiaanse vrouw.
De Gruyter spreekt een aantal oudgedienden. Europeanen van het eerste uur die naar Brussel zijn gekomen met het idee ‘nooit meer oorlog’. Veel van hen zijn nog steeds betrokken, zo schrijft ze. ‘Ze kunnen je precies vertellen wie er op de nominatie staat om ergens directeur-generaal te worden.’ Met weemoed denken veel gesprekspartners van De Gruyter terug aan die vervlogen tijden. ‘De oude garde,’ zo vertelt de Italiaanse Adriana Cerretelli, ‘was gemotiveerd, gedreven, alsof ze met een kruistocht bezig waren’. De nieuwe lichting noemt de journalist, die al twintig jaar in Brussel werkt, stempelaars: die doen gewoon hun werk, alsof ze op een postkantoor zitten. ‘Ze hechten niet meer aan het ideaal, maar aan hun salaris.’ Ook de Fransman Jean-Pierre Lecoq, voormalig commissieambtenaar en inmiddels gepensioneerd, is niet te spreken over de huidige generatie ambtenaren in Brussel. Ze zijn zelfzuchtig en arrogant, meent hij. ‘Ze dienen geen gemeenschappelijk belang meer, maar alleen hun eigen belang.’
Vooral voor ambtenaren die overwegen de stap naar Brussel te wagen, is De Europeanen interessant. De lezer krijgt inzicht in het leven in de Europese hoofdstad. In welke wijk moet je wonen? Waar moet je zijn? Zo schijnen ambitieuze nieuwkomers (‘de euro wannabe’s’) elke woensdagavond bijeen te komen in Le Chatelain, een bar in Elsene. En Ralph’s, aan het Place du Luxembourg, is the place to be voor jonge parlementsmedewerkers en commissiestagiairs. Maar ook buiten deze wetenswaardigheden heeft De Gruyter een goed boek geschreven dat lekker wegleest, ondanks de toch wat vaak negatieve connotatie van de geïnterviewden. Dat is ongetwijfeld inherent aan het onderwerp. De Europese identiteit blijft een ongrijpbaar thema.
Verschenen in PM, 21 december 2006