Vanwege hun ongelimiteerde toegang tot de bewindspersoon worden de politiek assistenten door de rest van het departement met argusogen bekeken. Ten onrechte, vinden SG van der Steenhoven (OCW) en DG Frequin (EZ). PA is een functie ‘die je in een goede beleidsorganisatie gewoon nodig hebt’.
Voor wie het zich nog kan herinneren: in het voorjaar van 1984 ging minister Elco Brinkman van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in de Tweede Kamer door het stof. Aanleiding was een interview met Bibeb (Vrij Nederland) waarin de CDA-bewindsman zich nogal kritisch had uitgelaten over het functioneren van de volksvertegenwoordiging. Fractievoorzitter Joop den Uyl (PvdA) riep Brinkman naar de Kamer en wist hem excuses te ontlokken. Premier Ruud Lubbers nam zijn minister in bescherming, maar drukte hem op het hart dat het een kwestie was van ‘eens maar nooit weer’.
Hoewel Brinkman in eerste instantie geen politiek assistent wilde – dat was destijds helemaal niet zo gebruikelijk als dat het nu is – veranderde hij door dit voorval van mening. Hij vroeg Koos van der Steenhoven, thans secretaris-generaal op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en op dat moment medewerker van wat tegenwoordig Bureau SG heet, als zijn assistent op te treden.
In die functie had Van der Steenhoven al enige ervaring opgedaan. Hij was politiek assistent (PA) geweest van Brinkmans voorganger Hans de Boer van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). De SG kan het zich nog goed herinneren. ‘André van der Louw [minister van CRM voor de PvdA in het tweede kabinet-Van Agt, CC] nam zijn eigen PA mee naar het departement, Gerard Heyne den Bak. Daar was niets voor geregeld, er werd een soort gentlemen’s agreement gesloten. Hij kwam in schaal 15 en moest weg als de minister zou vertrekken,’ vertelt Van der Steenhoven. ‘Toen wilde Hans de Boer, op dat moment staatssecretaris, ook een PA. SG Wolter Lemstra stemde daarmee in, maar wilde niet dat ik net zo’n vrije rol zou hebben als Heyne den Bak. Ik kreeg dus keurig een vaste aanstelling op het departement bij Bureau SG als jonge beleidsmedewerker in schaal 11 met als taak het bijstaan van de staatssecretaris.’
Sinds die tijd is er heel wat veranderd. Politiek assistenten, kortweg PA’s, zijn niet meer weg te denken in Den Haag. Alle 27 bewindslieden van het kabinet-Balkenende IV hebben een eigen assistent. Deze onderhoudt de politieke contacten, adviseert over partij-politieke aangelegenheden en organiseert optredens. Alleen Cees van der Knaap, tot eind vorig jaar staatssecretaris van Defensie, deed het nog zonder, maar zijn opvolger Jack de Vries – die zelf PA van de premier is geweest – heeft wel een politiek assistent aangetrokken. Ook de bewindslieden van ChristenUnie-huize hebben een PA. Opmerkelijk, want tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken in het najaar van 2003 zei fractievoorzitter André Rouvoet nog dat ‘het fenomeen politiek assistent niet past bij het gegeven dat ministers en staatssecretarissen dienaren van de Kroon zijn: hoe dichter bij de Kroon, des te minder partijman of -vrouw’. Bewindslieden hebben zo’n functionaris niet nodig, meende Rouvoet. ‘Omdat ambtenaren zeer goed in staat zijn om hun minister of staatssecretaris bij de uitvoering van hun beleid – en daar gaat het om – te dienen, wie het ook is.’ Dat hij vier jaar later zelf minister zou zijn, kon Rouvoet toen nog niet bevroeden.
Een van de jongste PA’s op dit moment is Pieter Grinwis (28), assistent van Tineke Huizinga (ChristenUnie), staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. In de drie jaar dat Grinwis voor de Tweede Kamerfractie werkte, heeft hij zijn politieke ‘baas’ goed leren kennen; hij deelde met Huizinga, toen nog parlementariër, zelfs een kamer. Dat is wel een voorwaarde, vindt hij. ‘De belangrijkste rol van een PA is misschien wel die van vertrouwenspersoon.’ Grinwis had vooraf geen flauw idee hoe het er op een ministerie aan toe zou gaan. ‘Voordat ik hier kwam werken, kende ik een departement alleen maar als een instituut waar stukken uitkomen,’ zegt hij. ‘Een beetje een black box, ik was heel benieuwd hoe dat nu ging.’ Anderhalf jaar later heeft hij de indruk dat hij aardig door heeft hoe het ambtelijke bedrijf werkt. Ondanks zijn speciale status – ‘als PA vervul je toch een heel eigen rol in de organisatie’ – heeft Grinwis zich nooit een indringer gevoeld. ‘Ik ben natuurlijk niet de eerste PA hier op VenW, de traditie bestaat al langer. Het is een volstrekt geaccepteerde figuur.’ Dat was wel anders in de tijd van Peter Rehwinkel, tegenwoordig burgemeester van Naarden en senator voor de PvdA. Tussen 1991 en 1994 was hij particulier secretaris van Jo Ritzen die in het kabinet-Lubbers III minister van Onderwijs en Wetenschappen was. ‘Dat mocht destijds echt geen politiek adviseur heten,’ zegt Rehwinkel die op het punt staat een vergadering van de Eerste Kamer in te gaan. Hij weet nog goed dat hij zich op het departement ‘een positie moest verwerven’. Rehwinkel: ‘De ambtenaren stelden zich niet aarzelend op tegenover mij, maar wel ten opzichte van mijn functie. Die was nog heel onbekend.’
In het eerste Paarse kabinet keerde Ritzen terug als minister van OCW. In zijn boek De minister, een handboek schrijft hij dat hij in 1994 graag een eigen kabinet wilde bestaande uit vier of vijf medewerkers. ‘Een verbindingsploeg die je met een “politiek” oog bijstaat in je contacten met het veld, met de ministerraad, met de Tweede Kamer, met de pers en met je partij.’ Ritzen haalde bakzeil, want ‘de weerstand tegen zo’n politiek kabinet was intern te groot’. ‘Men vond dat er een departement binnen een departement ontstond,’ aldus Ritzen. Directeur-generaal Energie en Telecom Mark Frequin was in die tijd directeur Bestuur en Beleid op OCW en in die hoedanigheid, samen met de toenmalige SG Rien Meijerink, tegenstander van de komst van een dergelijk kabinet. ‘Het was in onze ogen een aanpak die ontkende dat het ambtelijk apparaat in zijn geheel de ondersteuning levert. Met daarbij ook het risico van een extra “aansturing” van de organisatie naast die van de ambtelijk top,’ aldus Frequin in het in 2006 verschenen boekje Ja minister, nee minister. Hij voegt daar nu aan toe dat politiek assistent een functie is ‘die je in een goede beleidsorganisatie gewoon moet hebben’. Frequin: ‘Dat vond ik destijds, en dat vind ik nu nog steeds. Een minister moet in verschillende arena’s opereren en dan moet je de expertise in huis hebben om dat goed te kunnen ondersteunen.’
Universitair docent staats- en bestuursrecht aan de VU in Amsterdam Elvier Geurink werkt momenteel aan een proefschrift over de staatsrechtelijke positie van ambtenaren. Samen met Hansko Broeksteeg, universitair hoofddocent staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, publiceerde ze deze zomer in het Tijdschrift voor Ambtenarenrecht een artikel over politiek assistenten. Het tweetal concludeert dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de formele bevoegdheden van PA’s. ‘In 2003 heeft het ministerie van BZK een document opgesteld, de zogeheten IJkfunctie politiek assistenten. Hierin staan de taken wel vermeld, maar de status van dit document is onduidelijk,’ zegt Broeksteeg. SG Van der Steenhoven kent het document, maar nieuwe PA’s – vorige week volgde Judith Duveen, afkomstig van Algemene Zaken, Tino Wallaart op als PA van minister Plasterk – ontvangen van de SG een functieomschrijving die door het departement is opgesteld. ‘De ijkfunctie gaat heel erg uit van het contact dat de PA heeft met de politieke achterban en de Tweede Kamerfractie,’ aldus Van der Steenhoven. ‘De taken van een politiek assistent verschillen per PA én per bewindspersoon. Sommigen bemoeien zich alleen maar met de partij en anderen houden zich ook bezig met beleid.’ Dat laatste deed Van der Steenhoven ook in zijn tijd als PA van Elco Brinkman. ‘Samen hebben we de Medianota geschreven. Dat gebeurde los van alle ambtenaren. Op zo’n moment heb je als PA veel invloed.’ De SG is erg te spreken over de PA’s op zijn eigen departement. ‘Zij zijn hoog gekwalificeerd en houden zich ook met beleid bezig, maar dan vooral uit partijpolitieke overwegingen.’ Dat PA’s vanwege hun ongelimiteerde toegang tot de bewindspersoon met argusogen worden bekeken door de rest van het departement, ervaart Van der Steenhoven niet zo. ‘Als een PA zich op een eiland terugtrekt, dwars tegen ambtelijk adviezen in opereert en spelletjes speelt, ja, dan kan dat negatief uitpakken. Maar als ze slim zijn, leggen ze goed contact met de ambtelijke adviseurs en voeren ze veel overleg, dat voorkomt een hoop problemen.’ Grinwis erkent dat. Hij werkt goed samen met zijn collega’s op Verkeer en Waterstaat, vindt hij zelf. ‘Het komt wel eens voor dat ik het anders zie of dat ik van mening ben dat het zus moet en niet zo, maar dan vindt, net zoals in andere organisaties, overleg plaats. Het is nooit wij tegen zij.’ Het gaat erom hoe je er zelf als PA mee omgaat, vindt Peter Rehwinkel. ‘Je moet ervoor zorgen dat je als PA niet alleen met je gezicht naar de minister staat, maar ook met je gezicht naar het departement.’ Van der Steenhoven knikt instemmend, hoewel hij zelf wel anders heeft meegemaakt. ‘In 1985 weigerde Brinkman de PC Hooftprijs uit te reiken aan Hugo Brandt Corstius,’ memoreert de SG. Ter info: dat was omdat Brinkman vond dat Brandt Corstius ‘het kwetsen tot instrument had verheven’. Met name het vergelijken van de toenmalige minister van Financiën Onno Ruding met de oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann leidde ertoe dat Brinkman zich zo opstelde in deze kwestie. Van der Steenhoven: ‘Zo’n beslissing kun je heel moeilijk aan het ambtelijke corps overlaten. De cultuurambtenaren vonden dat je geen afstand kon nemen van het juryrapport en dat de minister dat gewoon moest volgen. Alle adviezen van zijn ambtenaren stonden op rood. Met zijn tweeën hebben we toen uitgedokterd hoe hij het moest laten landen.’ Tegenwoordig ligt dat echter anders, meent Van der Steenhoven. ‘Als ik als SG vind dat mijn minister de prijs moet uitreiken, dan zou ik met hem sparren met argumenten. Ik vind dat de secretaris-generaal de eerste politiek adviseur van de minister is, ongeacht de politieke kleur, want die doet er niet toe. In ons land kunnen SG’s en DG’s, ongeacht hun eigen voorkeur elke bewindspersoon adviseren en dat is per definitie politieke advisering.’
+++++++++++++++++++++++++
PA’s blijven departement trouw
Politiek assistenten worden gerekruteerd door de politieke partijen, maar zijn in dienst van het departement. Ze worden ondergebracht bij Bureau SG of een vergelijkbare directie en vallen dus onder de directe verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. Ze krijgen een tijdelijk contract en komen – afhankelijk van hun eigen ervaring en de zwaarte van de bewindspersoon – in schaal 11, 12, 13 of 14. Op het moment dat de kabinetsperiode voorbij is of er anderszins een einde komt aan de termijn van de bewindspersoon, heeft de PA nog zes maanden de tijd om een nieuwe baan te zoeken. Het komt regelmatig voor dat PA’s dan bij het departement blijven werken, niet meer als PA, maar als ‘gewone’ ambtenaar. Zo is Marjolein Voslamber, voormalig PA van minister Donner en later van premier Balkenende, raadadviseur op het ministerie van Algemene Zaken. Oud-PA van staatssecretaris Van Bijsterveldt Hugo de Jonge werkt tegenwoordig voor de taskforce Schoolboeken op OCW. En Sander van der Eijk, die PA van Rita Verdonk was, is persvoorlichter op Justitie.