Van Mammoetwet tot VMBO

De Partij van de Arbeid heeft het initiatief genomen tot een parlementair onderzoek naar het onderwijsbeleid van de afgelopen twintig jaar. Dit onderzoek zou zich, volgens Tweede Kamerlid Mariëtte Hamer, moeten richten op de vraag waarom de vernieuwingen in het onderwijs aanvankelijk populair waren, maar later tot grote onvrede leidden. Over welke ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs hebben we het eigenlijk en wie zullen straks voor de onderzoekscommissie moeten verschijnen?

Mammoetwet (1968)
Keerpunt in de geschiedenis als het gaat om onderwijsvernieuwing is toch wel de Mammoetwet die in 1968 in werking treedt. Hoewel het buiten het vizier van het parlementaire onderzoek valt, het is immers al bijna veertig jaar geleden dat deze wet is ingevoerd, staat deze wet symbool voor het einde van het ouderwetse, degelijke onderwijs. Mulo, MMS en HBS worden afgeschaft en daarvoor in de plaats komen mavo, havo en vwo. De brugklas wordt ingevoerd, er komen minder vakken en de doorstroming moet beter worden (voorheen was dat praktisch onmogelijk). Geestelijk vader van de Mammoetwet – officiële naam: Wet op het voortgezet onderwijs, daterend uit 1963- is Jo Cals (KVP) die minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen was in het kabinet-De Quay. Mocht de onderzoekscommissie zover terug in de tijd willen gaan, dan kan Cals niet meer gehoord worden. Hij is in 1971 overleden.

Middenschool (1975)
Om gelijke kansen voor iedereen te bevorderen, een socialistisch ideaal in de jaren zeventig en nog lang daarna, was PvdA’er Jos van Kemenade voornemens de middenschool in te voeren. Als minister van Onderwijs en Wetenschappen in het kabinet-Den Uyl brengt hij in 1975, samen met de staatssecretarissen Antoon Veerman (toen nog ARP, later CDA) en Ger Klein (PvdA), het rapport Contouren van een toekomstig onderwijsbeleid uit. Deze Contourennota is bedoeld als discussiestuk over het onderwijs voor de komende 25 jaar. Het voorgestelde onderwijsstelsel gaat uit van een basisschool voor vier- tot twaalfjarigen, gevolgd door een vierjarige middenschool. Daarna volgt een bovenschool met een twee-, drie- of vierjarige opleiding. Hoewel er experimenten met de middenschool plaatsvinden, belandt het plan uiteindelijk in de prullenbak. Politiek gezien is er geen draagvlak voor. De basisschool, waarin kleuterschool en lagere school worden geïntegreerd, wordt in 1981 wel ingevoerd door Van Kemenades opvolger, de VVD’er Arie Pais. De druk om het voortgezet onderwijs te hervormen houdt aan.

Basisvorming (1986)
In 1979 vraagt minister Pais advies aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Dat advies laat even op zich wachten en wordt pas gepresenteerd in 1986 als Wim Deetman (CDA) minister van Onderwijs is in het eerste kabinet Lubbers. De WRR adviseert, onder leiding van Kees Schuyt die tegenwoordig hoogleraar sociologie is, om in de eerste drie klassen van het voortgezet onderwijs alle leerlingen dezelfde vakken te laten volgen. Deetman dient samen met zijn staatssecretaris Nell Ginjaar-Maas (VVD) een conceptwetsvoorstel in voor de invoering van de basisvorming. In januari 1989 maken zij de eindtermen bekend: wat moeten leerlingen kennen en kunnen? Van alle kanten krijgen de bewindspersonen kritiek, een gelopen race is de basisvorming nog zeker niet. Vlak daarna valt het kabinet Lubbers II en in het regeerakkoord van Lubbers III, waarin de VVD heeft plaatsgemaakt voor de PvdA, worden afspraken gemaakt over de basisvorming.
Het voortgezet onderwijs is inmiddels de verantwoordelijkheid van staatssecretaris Jacques Wallage (PvdA), die met minister en partijgenoot Jo Ritzen de scepter zwaait op het departement in Zoetermeer. Wallage zorgt ervoor dat de Wet op de basisvorming er eindelijk komt. Niet tot ieders tevredenheid overigens. Het begrip ‘eindtermen’ wordt, onder druk van het CDA, omgezet in ‘kerndoelen’, een nog vager begrip waar iedereen zijn eigen invulling aan kan geven. Op het moment dat de scholen beginnen met invoering van de basisvorming (bij aanvang van het nieuwe schooljaar in 1991), is de wet nog geen feit. Om het onderwijs enthousiast te maken voor het nieuwe beleid, stelt Wallage in 1991 het Projectmanagementteam Basisvorming in, dat onder leiding staat van Ruud de Moor, oud-rector magnificus van de Universiteit Tilburg die in 2001 is overleden. Ook onderwijsadviseur Ed Schüssler maakt – hoewel maar voor korte tijd – deel uit van het team. Bovendien benoemt Wallage per 1 juli 1992 zijn partijgenoot Han Leune tot voorzitter van de Onderwijsraad.
Pas in 1993, als scholen al twee jaar bezig zijn met invoering van de basisvorming, wordt de wet aangenomen, na veel politiek getouwtrek in zowel de Tweede als in de Eerste Kamer. Daarmee is de kous echter nog niet af. Jaren later, in het voorjaar van 2001, komt PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund, die in 2005 overleed, met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de basisvorming. Het lesprogramma is overladen en versnipperd en dat moet anders, vindt niet alleen Adelmund, maar vooral ook het onderwijsveld. Intussen heeft de staatssecretaris ook de Onderwijsraad aan het werk gezet die een paar maanden later met een voorstel moet komen voor de toekomst van de basisvorming. Als nog voor de zomer zowel de Tweede als de Eerste Kamer met de wetswijziging heeft ingestemd, is de Onderwijsraad, die inmiddels onder leiding staat van Fons van Wieringen, nog druk bezig met het advies dat uiteindelijk in oktober 2001 verschijnt (Basisvorming: aanpassing en toekomstbeeld). Het lesprogramma zal uit minder verplichte vakken moeten bestaan en op drie niveaus worden aangeboden: mimimum (beroepsgerichte opleidingen), midden (vmbo) en hoog (havo en vwo). Een jaar later vraagt minister Maria van der Hoeven (CDA), na acht jaar Paars is Balkenende I inmiddels aangetreden, nog een advies. Dit keer van de nieuw op te richten Taakgroep Vernieuwing Basisvorming die onder leiding staat van de voormalig hoofdinspecteur voortgezet onderwijs Heim Meijerink. In juni 2004 verschijnt het advies van de taakgroep dat door Van der Hoeven wordt omgezet in een wetsvoorstel. Vanaf 1 augustus 2006 krijgen scholen in de eerste twee jaar van het voorgezet onderwijs meer vrijheid om het onderwijs in te richten. Ze moeten wel voldoen aan kerndoelen die door het ministerie worden opgesteld. In NRC Handelsblad zegt Van der Hoeven: ‘We hebben de basisvorming afgeschaft. Als iets niet werkt, weg ermee.’

Schaalvergroting (1992)
In het regeerakkoord van Lubbers III worden, vooral onder druk van de PvdA, ook afspraken gemaakt over schaalvergroting in het onderwijs. Scholen met minder dan 240 leerlingen mogen niet langer zelfstandig voortbestaan. Een minimum aantal van 360 wordt wenselijk geacht. Om de fusieprocessen te begeleiden roept Wallage in 1992 een ambtelijke projectgroep Scholengemeenschapsvorming in het leven. Tot op de dag van vandaag fuseren scholen. Waren er in 1994 volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek in totaal nog 1026 scholen voor het voortgezet onderwijs, in 2006 is dit aantal gedaald naar 666.

Tweede fase en het studiehuis (1998)
In 1991 presenteert staatssecretaris Wallage zijn nota Profiel voor de tweede fase van het voortgezet onderwijs waarin hij de basis legt voor de hervorming van de bovenbouw. In de Tweede Kamer krijgt Wallage twee jaar later bij de behandeling van het wetsvoorstel steun voor zijn plan om de vrije keuze voor het eindexamenpakket van havo en vwo te vervangen door vier profielen die de aansluiting op hogeschool en universiteit moeten verbeteren. Een stuurgroep onder leiding van Ginjaar-Maas, de voormalige staatssecretaris, gaat het plan verder uitwerken. In 1997 lukt het staatssecretaris Tineke Netelenbos (PvdA) de wet tot stand te brengen waarmee de vrije vakkenpakketkeuze met ingang van schooljaar 1998/1999 ten einde is.
Een verandering die hand in hand gaat met het vaststellen van de vier profielen voor de tweede fase van havo en vwo, is het studiehuis. Met ingang van hetzelfde schooljaar gaan leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren (tegenwoordig ook wel aangeduid als het nieuwe leren). De overheid heeft hierover overigens geen regels vastgesteld, dus ‘het studiehuis’ bestaat volgens het ministerie van OCW dan ook niet. Het is een term die staat voor een andere werkwijze. In november 2005 uitte Maria van der Hoeven (CDA), minister in de eerste drie kabinetten-Balkenende, voor het eerst kritiek op de tweede fase en het studiehuis. Er is te weinig ruimte voor diepgang en traditionele inhoud, vindt ze. Wijzigingen in de lesstof voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs met ingang van het schooljaar 2007-2008 zijn het gevolg.

VMBO
Begin jaren negentig stelt staatssecretaris Netelenbos de commissie-mavo/vbo –aansluitend onderwijs in, die onder leiding van oud-minister en voormalig voorzitter van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen Chris van Veen onderzoek doet naar het voorbereidend beroeps onderwijs. In het rapport Recht doen aan verscheidenheid adviseert Van Veen in het nieuw te vormen vmbo, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, vijf leerwegen in te voeren: een theoretische (de mavo), een beroepsgerichte, een gemengde, een individuele en een arbeidsmarktgerichte leerweg die in vier sectoren moeten worden aangeboden, namelijk techniek, dienstverlening, economie en landbouw. Netelenbos neemt dit advies in grote lijnen over. De speciale individuele leerweg vindt ze niet nodig, hoewel probleemleerlingen, die tot dan toe naar het speciaal onderwijs werden verwezen, met name uit kostenoverwegingen, ook op het vmbo terecht moeten kunnen. In mei 1998 komt de minister met de Kamer tot een akkoord en het vmbo moet met ingang van augustus 1999 worden ingevoerd. Dat gebeurt onder leiding van topambtenaar Frans Wisman. Nog geen vijf jaar na invoering zegt hoogleraar Onderwijskunde John Peters, die overigens met Kees Schuyt bij het idee van de basisvorming betrokken was, in De Telegraaf dat het vmbo ‘ten dode is opgeschreven’ en ‘snel moet worden afgeschaft’. Ruim zestig procent van alle middelbare scholieren zit op het vmbo. En het gaat niet goed: doorstroming naar de havo blijkt onmogelijk, veel vmbo-scholen in de grote steden zijn ‘zwart’ en ordeproblemen nemen toe, doordat het vmbo ook probleemleerlingen op moet vangen. Gevolg: een nijpend lerarentekort en een schrikbarend hoog percentage voortijdig schoolverlaters.

Verschenen in PM, 15 maart 2007

Plaats een reactie