Wat deden ambtenaren toen ze 25 jaar waren? Renk Roborgh, thans DG Hoger Onderwijs op OCW, studeerde in de eerste helft van de jaren zeventig politicologie in roerig Nijmegen. Aan de Universiteit Leiden deed hij onderzoek naar ambtenaren in Nederland, totdat hij zelf bij het rijk aan de slag ging.
In een vlaag van verstandsverbijstering besloot Laurens Johan Roborgh (1949) tien jaar geleden zijn baan als wetenschapper te verruilen voor een ambtelijke carrière. ‘Na twee weken zat ik met tranen in mijn ogen achter mijn bureau,’ vertelt Roborgh – roepnaam Renk – op een winderige woensdagmiddag. ‘Ik vond het vreselijk.’ De politicoloog uit Leiden kreeg een baan op het ministerie van OCW, dat toen nog in Zoetermeer gevestigd was. ‘Als plaatsvervangend directeur voelde ik me echt een snotneus,’ zegt Roborgh en benadrukt dat je bij de rijksoverheid helemaal onderaan de managementladder begint. De eerste tijd op het departement had hij bijna niets te doen. ‘Voor elke handeling moest ik toestemming vragen,’ memoreert Roborgh. ‘Op de universiteit was ik mijn eigen baas. Als ik naar een congres in Thailand wilde, ging ik ook naar Thailand. Ik gaf colleges, deed wetenschappelijk onderzoek, ik vond mijn werk leuk.’ Waarom hij destijds een carrièreswitch maakte, kan hij nauwelijks onder woorden brengen. ‘Het is een vraag die ik mezelf vaak stel. Misschien heeft het iets met mijn karakter te maken,’ zegt Roborgh ‘Ik werd onrustig, op een gegeven moment wilde ik iets nieuws.’
Roborgh werkte al eerder korte tijd bij de rijksoverheid, in 1978, als beleidsmedewerker op het Bureau SG van het ministerie van Binnenlandse Zaken. ‘Een prachtige plek die ook wel de kroonprins van het departement werd genoemd. We zaten daar met een klein clubje, een man of vier, vijf. Hans Wiegel was minister en Elco Brinkman hoofd van Bureau SG.’ Toen Roborgh net een beetje was gesettled, kwam er een telefoontje uit Leiden: de universiteit wilde een nieuwe opleiding opzetten – management in de publieke sector – waarvoor Roborgh werd gevraagd. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en Roborgh keerde terug naar de wetenschap. ‘Achteraf heb ik wel eens gedacht dat ik had moeten blijven zitten. Het was natuurlijk een mooie uitgangspositie voor een carrière bij de rijksoverheid.’ Hoe had zijn loopbaan eruit gezien indien hij gebleven was? Roborgh is even stil, denkt na. ‘Ik had op meer departementen gewerkt dan nu het geval is,’ zegt hij, om er direct aan toe te voegen: ‘Ik wilde eigenlijk zeggen dat ik dan misschien wel sneller carrière had gemaakt, maar dat kun je zo niet stellen want het ambtelijk bestaan is ook een risicovol bestaan. De kans dat ik een bananenschil was tegengekomen, was veel groter geweest.’
Nijmegen
Eind jaren zeventig keerde Roborgh terug naar Leiden, waar hij vóór zijn kortstondige periode bij ‘BiZa’ ook al werkzaam was. Zijn studententijd bracht hij echter door in Nijmegen. In 1972 begon hij daar aan de studie politicologie. Zijn allereerste college vond plaats op een instituut dat werd bezet door de socialistische studentenbonden. ‘We moesten via het raam de collegezaal in.’ Roborgh was lid van de Partij van de Arbeid, in die tijd in Nijmegen een ‘extreemrechtse club’. ‘Politicologie was helemaal geïnfiltreerd door linkse splintergroeperingen, normaal onderwijs was nauwelijks mogelijk.’ Om tegenwicht te bieden richtte Roborgh met een aantal medestudenten het Breed Studentenfront op. ‘Wij waren heel abject, zaten volgens velen volkomen aan de verkeerde kant van de streep.’ De studenten waren zeer actief. ‘We schreven stukken in kranten, gingen op hoge poten naar het college van bestuur omdat we geen fatsoenlijk college kregen en organiseerden anti-Vietnamdemonstraties.’ Roborgh kan zich nog goed herinneren dat PvdA’er Hans van der Doel, beoogd minister van Volkshuisvesting in het kabinet-Den Uyl, werd benoemd als hoogleraar bestuurskunde. ‘Van der Doel beschuldigde in het plaatselijk partijblad de socialistische studenten van terreur en intimidatie, wat hem op een smaadproces kwam te staan. Wij hebben toen voor hem getuigd en dat leidde ertoe dat we in het café in elkaar werden gemept.’ Uiteindelijk won Van der Doel het proces, maar voor Roborgh en zijn kompanen was het onmogelijk om in Nijmegen te blijven. Hij vertrok na zijn kandidaatsexamen naar Leiden voor zijn doctoraal. Dat was in 1975, Roborgh was net 26 jaar.
In Leiden is hij, ook na zijn doctoraal, lang gebleven, op de zes maanden na dat hij op Binnenlandse Zaken werkte. Naast het opzetten van een nieuwe opleiding bestuurskunde (samen met onder meer Uri Rosenthal, die hem jaren later overhaalde lid te worden van de VVD), werkte Roborgh aan zijn proefschrift over ambtenaren in Nederland. In navolging van zijn promotor Ares van Braam – die in 1957 al een dergelijk onderzoek had gedaan – bracht Roborgh samen met Frits van der Meer ambtelijk Nederland in kaart, onder meer naar politieke voorkeur. ‘Er bleken een hoop heilige huisjes onderuit te gaan.’ Economische Zaken zou een rechts werkgeversdepartement zijn en Sociale Zaken bevolkt door PvdA’ers. ‘Dat bleek allemaal niet te kloppen.’
Een paar jaar later, we spreken inmiddels over 1996, werd Roborgh door Binnenlandse en Buitenlandse Zaken gevraagd twee conferenties te organiseren voor het Europees voorzitterschap dat Nederland in de eerste helft van 1997 zou bekleden. Naar eigen zeggen waren deze twee conferenties ‘een geweldig succes’, waarna OCW hem benaderde of hij op het departement wilde komen werken. ‘Ik was 48 jaar en heb in drie weken tijd besloten iets heel anders te gaan doen. Als ik er destijds serieuzer over had nagedacht, had ik het waarschijnlijk nooit gedaan.’
Timing
Inmiddels heeft Roborgh, nu 58 jaar oud, zijn draai op OCW gevonden. Als directeur-generaal Hoger Onderwijs, Beroepsonderwijs, Wetenschap en (sinds kort) Emancipatie is hij verantwoordelijk voor zo’n 13 miljard euro op jaarbasis. Wanneer kwam de omslag? ‘Toen ik directeur werd en een eigen portefeuille kreeg, de academische ziekenhuizen.’ Op de opmerking dat dat pas na vier jaar was, antwoordt Roborgh: ‘Ook een ambtenaar moet bloeden.’ Bovendien, vervolgt hij, moet je het vak van ambtenaar-zijn leren. ‘Je moet weten hoe je in een complexe organisatie moet bikkelen, moet onderhandelen. Van buiten naar binnen, interdepartementaal, op het eigen ministerie. Er is altijd schaarste in termen van resources, dus is de argumentatie belangrijk. Ik geloof in de kracht van een verhaal, maar dat heb je nooit in een keer op een rij. Je moet oefenen met mantra’s, elke keer bijvijlen, goed luisteren naar anderen, nooit eigenwijs zijn en leren op een open en transparante manier argumenten van anderen mee te nemen in je eigen verhaal.’
Roborgh laat zich meeslepen in zijn betoog over het ambtenaarschap. ‘Het grappige is dat dit ook allemaal wordt beschreven in de literatuur, alleen heeft dat een hoog abstractieniveau,’ vertelt hij. Hij wijst op de term appraisal, die de inmiddels overleden Britse wetenschapper Peter Self in zijn boek Administrative theories and politics gebruikt. ‘Vrij vertaald heb je het dan over intellectuele coördinatie, het wegen van een gedachtegoed, van een idee.’ Toen Roborgh zelf ambtenaar werd, kwam hij erachter dat het in praktijk zo helemaal niet werkt. ‘Wat ik net vertelde, dat is het collegeverhaal dat ik mijn studenten in Leiden altijd voorhield. Het intellectuele theoretische concept is een ideaaltype dat je in een context die chaotisch en dynamisch is, namelijk de dagelijkse realiteit op een departement, moet proberen in te vullen.’ Roborgh zal dan ook nooit op maandagochtend een goed idee te berde brengen. ‘Dan heeft iedereen een rothumeur.’ Timing is belangrijk, wil hij maar zeggen. ‘Tijdens een vergadering moet je precies het juiste moment zoeken om jouw ideeën op tafel te gooien. Je kunt zeggen, dat is een trukendoos, en dat is het ook. Daarnaast moet je het vak leren op inhoud. Je kunt een hele trukendoos paraat hebben, als je geen boodschap hebt, dan ben je snel uitgesproken.’
Wat dat betreft is hij een echte Weberiaan, vervolgt Roborgh. ‘Als ambtenaar móet je iets vinden, daar word je ook op aangesproken. Met een mening bedien je je politieke principaal het beste. Je zegt alleen maar controversiële dingen om de keuzes zo scherp mogelijk te maken. Het besluit dat dan genomen wordt is natuurlijk het primaat van de bewindspersoon. Samen ga je vervolgens aan de slag met het uitrollen van het besluit, daar moet je heel zakelijk in zijn, maar het betekent niet dat je voor je eigen politieke voorkeur hoeft te duiken.’
Moerdijkbrug
Na vier jaar plaatsvervangend directeur Wetenschappelijk Onderwijs te zijn geweest, promoveerde Roborgh in 2001 tot directeur. Weer later werd hij plaatsvervangend en vervolgens waarnemend directeur-generaal om in januari 2005 tot DG te worden benoemd. Af en toe geeft hij nog college over politiek-ambtelijke verhoudingen. Ook trainees en jonge ambtenaren op OCW maakt hij graag wegwijs op dit onderwerp. Hij merkt dan dat hij vroeger, toen hij op de universiteit werkte, toch een beetje een ‘bureaugeleerde’ was. ‘Ik had mijn boeken heel anders geschreven met de ervaring die ik nu heb. Ik lees het nog wel eens terug en vind dat ik het aardig heb opgeschreven, maar je mist toch de olie tussen je vingers. Je pakt de sfeer op een departement niet als je er niet zelf werkt.’
Wat wil hij hierna gaan doen? ‘Geen idee, misschien zit ik het nog wel een jaar of vier, vijf uit. Dan ben ik 63 en ga ik met vervroegd pensioen.’ Zijn tijd op het departement heeft ‘een enorme wissel getrokken’ op het thuisfront. ‘Mijn gezin woont in Moergestel en ik heb een appartement in Rotterdam, dus ik leef al tien jaar lang door de week als een student.’ Hij schetst hoe zijn werkweek eruit ziet. ‘Zondagavond vanaf kwart voor tien ben ik in bedrijf, dan haalt mijn chauffeur me op in Moergestel. In de auto doe ik de eerste tas en maandagochtend doe ik de tweede tas. Vervolgens draai ik zo’n zestig, zeventig uur voordat ik op donderdagavond of vrijdag het licht uit doe. Als ik de Moerdijkbrug over ben, dan ben ik in een andere wereld. Ik houd het redelijk gescheiden. Er moet echt brand uitgebroken zijn, wil de minister, staatssecretaris of SG me in het weekend bellen.’
Het voornaamste wat Roborgh de afgelopen tien jaar heeft geleerd, is dat het ambtenarenbestaan zo onzeker is. ‘Er gebeuren allerlei dingen met een eigen dynamiek waar je soms zonder het te willen bij betrokken raakt. Er kan iets gebeuren en dan is de wereld niet altijd eerlijk. Dan is een stok om een hond mee te meppen snel gevonden.’ Dit type drama is hem altijd bespaard gebleven, zegt hij. ‘Maar ik heb niet de illusie dat ik alles zie en dat ik op elk dossier in control ben.’ OCW heeft eind jaren negentig een zware tijd doorgemaakt vanwege het oneigenlijk gebruik van gelden door hogescholen. ‘Voor sommige medewerkers is dat echt een drama geweest,’ weet Roborgh. Zelf heeft hij mazzel gehad. ‘Ik fietste er met mijn loopbaan net achteraan. Maar als je alle data op mijn cv een jaar naar voren haalt, dan weet ik niet of ik hier nu nog gezeten had.’
Verschenen in PM, 22 november 2007