Speelt nationaliteit een rol in de netwerken van ambtenaren van de Europese Commissie? Op deze vraag promoveert Semin Suvarierol vrijdag 7 december. PM sprak haar een aantal dagen eerder.
In een etablissement aan het Haagse Plein neemt de 30-jarige Semin Suvarierol een slokje van haar cappuccino. Tijdens het gesprek komt haar thuisland aan de orde. Is ze voor of tegen toetreding van Turkije tot de Europese Unie? Suvarierol glimlacht en zegt: ‘Daar gaat mijn proefschrift toch niet over?’ Ze vindt dat haar mening over deze kwestie er nu niet toe doet en wil terug naar het onderzoek dat ze de afgelopen vier jaar heeft gedaan: in welk opzicht speelt nationaliteit een rol in de contacten van ambtenaren bij de Europese Commissie?
Vertel! Is het een mythe of zijn commissieambtenaren geneigd hun landgenoten op te zoeken?
‘Dat blijkt een mythe te zijn. Althans, in de netwerken die werkgerelateerd zijn. Ik heb ambtenaren gevraagd aan wie ze advies en informatie vragen over de inhoud van hun werk. Daaruit blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat ze eerder afstappen op collega’s die uit hetzelfde land afkomstig zijn. Integendeel, het is eerder uitzondering dan regel.’
Had je deze uitkomst verwacht?‘Nee, het heeft me dan ook verrast. Op basis van het homofiliebeginsel, dat ervan uitgaat dat contact tussen gelijksoortige mensen vaker voorkomt dan contact tussen ongelijksoortige mensen, zou je verwachten dat netwerken van commissieambtenaren vooral uit ambtenaren met dezelfde nationaliteit bestaan, maar dat blijkt niet zo te zijn. Het is overigens wel zo dat ik pas aan het eind van de interviews naar het effect van nationaliteit heb gevraagd. Op dat moment zeiden velen dat het wel een rol speelt, waarna ze stereotypische voorbeelden gaven over de verschillen tussen Noord- en Zuid- Europeanen. Dat is opmerkelijk. Het beeld bestaat dus dat commissieambtenaren zich vooral tot landgenoten wenden en ze denken dat ze dat ook doen, maar in praktijk handelen ze daar niet naar.’
Kun je dezelfde conclusie trekken als het gaat om sociale netwerken?‘Nee, zodra men het werk verlaat, zoekt men toch meer collega’s op die uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn. In hun vrije tijd kiezen ambtenaren ervoor in hun eigen taal te spreken. Op het werk horen ze al tien verschillende talen, daar hebben ze ’s avonds geen zin meer in. Ik heb dat zelf ook gemerkt in de vijf maanden dat ik in het kader van mijn onderzoek stage heb gelopen bij het directoraat-generaal Gezondheid en Consumentenbescherming. Na het werk sprak ik af met Nederlanders en Turken.’
Stagiairs zijn maar tijdelijk in Brussel, net als de zogeheten END’ers, Experts Nationals Detachés. Heb je hen ook gesproken voor je onderzoek?
‘Ja, en wat opviel is dat er eigenlijk geen verschil is tussen ambtenaren die vast voor de commissie werken en de gedetacheerden. In hun werk voelen de END’ers zich echte commissieambtenaren en daar handelden ze ook naar in hun inhoudelijke contacten met collega’s. In hun sociale netwerken trekken ze meer naar landgenoten toe, wat in hun geval niet zo gek is, ze zijn minder geneigd een internationaal netwerk op te bouwen omdat ze na verloop van tijd weer terugkeren naar hun werkgever in het thuisland. Hun meerwaarde is dat ze in hun eigen lidstaat een beleidsnetwerk hebben, daarom haalt de commissie hen binnen.’
In je onderzoek onderscheid je nog een derde type netwerk: het carrièrenetwerk. Ik neem aan dat nationaliteit hier wel een rol speelt?
‘Jazeker! En dat is ook niet zo gek, want er is nog steeds sprake van een geografisch evenwicht, ondanks dat de commissie posten niet meer reserveert voor bepaalde nationaliteiten. Uit mijn onderzoek is gebleken dat ambtenaren van mening zijn dat het onderhouden van een nationaal netwerk gunstig is voor hun carrièreontwikkeling. Het feit dat dit nog steeds een rol speelt, plus de constatering dat ambtenaren in hun vrije tijd liever landgenoten opzoeken, heeft tot resultaat dat de mythe dat nationaliteit een belangrijke rol speelt in de netwerken van commissieambtenaren, in stand wordt gehouden. Mijn onderzoek toont aan dat dit in elk geval voor de werkgerelateerde netwerken niet het geval is.’
Wat heeft de Europese Commissie aan deze conclusie?
De commissie kan tevreden zijn met het feit dat de huidige organisatievorm potentiële “nationale kliekvorming” tegengaat. Dit zou als voorbeeld kunnen dienen voor andere internationale organisaties. Dat nationaliteit wel een rol speelt in de carrièreontwikkeling, is nog een punt van aandacht. Volgens de ambtenaren is het makkelijker carrière maken als je afkomstig bent uit een grote lidstaat. Ik ben van mening dat de carrièrekansen bij de commissie afhankelijk moeten zijn van de kwaliteit van de ambtenaar en niet van zijn of haar nationaliteit. De personeelshervorming die de commissie in 2000 heeft ingezet, heeft dit wel als doel, maar de lidstaten moeten maar eens accepteren dat op de hogere managementniveaus niet alle nationaliteiten gelijk vertegenwoordigd kunnen zijn.’
Je hebt je vier jaar lang beziggehouden met de netwerken van commissieambtenaren. Zou je hierna bij de Europese Commissie willen werken?
(Lacht) ‘Dan moet ik eerst Nederlandse worden. Ik weet nog niet wat ik hierna ga doen. Ik zou mijn kennis over de Europese instellingen graag willen inzetten. Bij een van de departementen in Den Haag bijvoorbeeld, of bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Ik ben nog op zoek naar een nieuwe baan, maar richt me eerst nog even op mijn promotie, dat is spannend genoeg.’
Semin Suvarierol (1977) is geboren en getogen in Turkije. In 1999 behaalde ze haar bachelor internationale betrekkingen aan Boğaziçi University in Istanbul. In Frankrijk, aan het Institut d’Etudes Politiques de Paris, studeerde ze verder en behaalde in 2000 haar masterdiploma. In 2002 kwam Suvarierol naar Nederland, waar ze begon als wetenschapper in Leiden. Een jaar later switchte ze naar de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap en startte met haar proefschrift dat ze vrijdag 7 december onder de titel Beyond the myth of nationality: a study on the networks of European Commission officials verdedigt.
Verschenen in PM Europa, 6 december 2007