Bijna tien jaar is hij inmiddels weg uit het Haagse. Via New York en Peking is Dirk Jan van den Berg, voormalig secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, neergestreken in Delft. Als voorzitter van het college van bestuur van de TU Delft maakt hij zich hard voor de internationalisering van de wetenschappelijke wereld.
Eerst even terug naar het moment dat u secretaris-generaal werd. Minister Van den Broek van Buitenlandse Zaken heeft u destijds weggeplukt bij Economische Zaken.
‘Dat klopt. Dat was in september 1992.’
De Volkskrant kopte ‘Minister kwetst ambtenaren met benoeming’. U werd op BZ niet met open armen ontvangen blijkbaar.
‘Nou, dat gold niet zozeer voor mij persoonlijk, althans dat heb ik nooit zo ervaren. Buitenlandse Zaken werkt nu eenmaal met het systeem dat er aan de voet wordt geworven, met het klasje. Daarna ligt er veertig jaar voor je van dienstbaarheid aan BZ. Als er dan iemand van buiten komt, dan wordt het systeem verstoord.’
En u werd ook nog direct benoemd tot SG.
‘Ja, zo ging dat toen. Niemand had overigens zin in die baan. In de diplomatieke wereld vindt men het SG-zijn corvée. Maar ik vond het leuk.’
Is het departement sinds u weg bent veranderd?
‘Het genenmateriaal op Buitenlandse Zaken wordt buitengewoon sterk bewaakt, laat ik het zo maar zeggen. Moderne inzichten hebben inmiddels wel postgevat, maar het kan altijd beter.’
Een voorbeeld graag.
‘Het is voor BZ heel belangrijk dat het meer meedoet aan uitwisselingen met andere departementen. Andere ministeries zijn in toenemende mate bezig met internationale aangelegenheden. Het zou goed zijn als BZ daar goed op aangesloten is. De coördinerende rol van BZ is belangrijk, ambtenaren moeten dus ook eens aan de andere kant hebben gekeken. Dat komt nu wel een beetje op gang, maar gebeurt nog veel te weinig.
U maakt nu ruim een jaar deel uit van de universitaire wereld. In welk opzicht verschilt dat van het Haagse?
In Den Haag is het allemaal veel politieker. Dat klinkt als een open deur, maar je merkt het verschil goed als je op een universiteit werkt. Hier in Delft hebben mensen geen tijd voor allerlei politieke gedoetjes. Wetenschappers krijgen veel voor de kiezen. Ze doen onderzoek en geven onderwijs, maar moeten ook hun eigen funding regelen. Er wordt hier hard gewerkt. Er is weinig tijd voor gezeur en zaken worden snel concreet opgepakt. Er wordt een beslissing genomen en dat is het dan ook. Dat gaat erg gemakkelijk en soepel.’
Ik vroeg u naar de verschillen. In Den Haag wordt dus niet hard gewerkt en houdt men zich teveel bezig met gezeur?
‘Zoals ik zei, Den Haag is een veel politiekere omgeving. Ambtenaren houden er vaak rekening mee met hoe hun actie valt bij de politieke leiding. Ik kan het ook anders verwoorden: als secretaris-generaal was ik veel meer tijd kwijt met nagaan of genomen beslissingen wel werden uitgevoerd dan hier op de universiteit.’
Vorige week was een aantal topambtenaren in Parijs om te kijken hoe attachés beter met Buitenlandse Zaken kunnen samenwerken. U bent ambassadeur in China geweest. Hoe heeft u destijds de samenwerking met de andere departementen ervaren?
‘Ik heb me altijd verzet tegen het beeld van een ambassade met dertien naambordjes op de deur, namelijk van alle departementen. Attachés zijn een onderdeel van de ambassade, BZ is gewoonweg niet groot genoeg om in alle mankracht te voorzien. Met tien diplomaten kom je in zo’n groot land als China niet zover.’
Als SG was u ambtelijk verantwoordelijk voor de herijking van het departement. Een van de uitkomsten hiervan was de komst van een directoraat-generaal Regionale Zaken. Dat wordt nu weer afgeschaft.
‘Dat zijn keuzes die na mij gemaakt zijn. Het is wel jammer, want juist in landen en regio’s kan BZ haar coördinatiekracht goed ontwikkelen.’
Is dat niet frustrerend, dat iets wat u destijds heeft opgebouwd, nu weer wordt afgebroken?
‘Frustrerend? Oh, god, nee zeg! Als je nooit eens wat doet, dan is het ook maar saai.’
Onlangs berichtte NRC Handelsblad over het overmatig alcoholgebruik door diplomaten. Herkent u dit uit uw tijd dat u ambassadeur in Peking was?
‘De krant schetste wel een erg somber beeld. De meeste mensen op BZ zijn hard aan het werk. Een verschil met ambtenaren van andere departementen is dat BZ’ers elkaar ontzettend goed kennen. Men zit met elkaar op een post en is vaak op elkaar aangewezen, ook in de vrije tijd ’s avonds en in het weekend. Er is dus veel inzicht in het welzijn van de collega’s. Dat is op andere departementen veel minder. Je moet het verhaal dus door dit filter halen. Natuurlijk, het komt voor, maar ik ken ook een heleboel andere organisaties waar een stevige borrel wordt gedronken.’
Kijkt u, na een aantal jaar in het buitenland te hebben gewerkt, anders aan tegen Nederland?
‘Toen ik in Amerika en later in China werkte, heb ik altijd veel contact gehouden met Nederland. Zeker in China was dat goed mogelijk, want daar kwam heel Den Haag over de vloer. In dat opzicht ben ik niet anders naar Nederland gaan kijken, maar ik vind wel dat we wat meer het internationale debat moeten voeren. We zijn erg bezig met onze nationale problemen. Dat is begrijpelijk, die vraagstukken zijn heel belangrijk, maar de Nederlandse economie is zo internationaal ingebed, daar moet over gesproken worden. Dat gebeurt veel te weinig in de Tweede Kamer, waar het de laatste tijd vooral over de economische crisis gaat. Een aantal ontwikkelingen in de wereld gaat intussen gewoon verder. Ook China heeft last van de crisis, maar wat ze daar hebben ingezet om een volwaardige kenniseconomie te worden, gaat gewoon door. Crisis of geen crisis.
Als we kijken naar de huidige stand van zaken dan ligt Nederland aardig in de race, maar wanneer we vergelijken hoe we ons op het gebied van de kenniseconomie vooruit bewegen, dan zijn we zeker niet de snelste. De geluiden die het Innovatieplatform laat horen, mogen wel tot wat meer onrust leiden. We staan bepaald niet bovenaan in statistieken van, bijvoorbeeld, R&D inspanningen. Als we dat niet serieus nemen, en er niet in slagen meer de internationale invalshoek in het politieke debat te vinden, dan hebben we over tien jaar een groot probleem.’
Sinds een jaar beweegt u zich in de universitaire wereld. Is die al voldoende internationaal georiënteerd?
‘Nederlandse universiteiten staan voor een enorme internationaliseringsslag. Amerika blijft natuurlijk een topspeler op dit gebied en de Aziatische landen zijn in opkomst. De komende tien jaar worden erg belangrijk: hoe organiseert Europa zich in de wetenschap om mee te blijven doen? Nederland móet daarbij zitten, anders kunnen we onze ambities op het terrein van de kenniseconomie niet waarmaken. We zijn er enorm mee bezig, maar of het lukt is vraag twee. Nederland mag zich op dit terrein best wat meer visie permitteren.’
In de Keuzegids Hoger Onderwijs 2009 bungelt de TU Delft helemaal onderaan het lijstje van beste universiteiten. Dat lijkt me geen goed begin om die internationale ambitie waar te maken?
‘Tsja, als er geen nieuwe data wordt verzameld, dan kom je nooit van die laatste plek af. Ze hebben dezelfde gegevens gebruikt als voor de vorige keuzegids.’
Is er iets veranderd dan?
‘Absoluut. We hebben de laatste jaren veel geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs. Dat blijkt ook uit onze eigen studententevredenheidmonitor. Het is jammer dat dit nog niet wordt gereflecteerd in onderzoek van anderen.’
Vorig jaar heeft u zich gecommitteerd aan een doelstelling van het Innovatieplatform om 1.000 promovendi naar Nederland te halen. Waar staat de teller?
‘Daar zijn we hard mee bezig. We gaan eerst een pilot doen in China, dat is een goede visvijver – visoceaan mag ik wel zeggen – voor wetenschappelijk talent.’
U bent er al een jaar mee bezig. Hoeveel promovendi kunnen we op uw conto schrijven?
‘Delft is er natuurlijk al veel langer mee bezig. Bij technische natuurkunde en wiskunde bijvoorbeeld is driekwart van de promovendi afkomstig uit het buitenland. Buitenlanders zijn heel belangrijk voor de Nederlandse wetenschapsproductie.’
Tot slot, is de economische crisis een zegen voor de wetenschap, of een bedreiging?
‘Ik behoor tot de groep die zegt dat we de lange termijn niet uit het oog moeten verliezen, ofschoon de crisis nu een groot aantal mensen treft. Dan is het belangrijk om het niveau van wetenschap, kennis en innovatie op peil te houden. Daar moet je dus in blijven investeren, om na de crisis – die over een jaar of twee, drie voorbij zal zijn – goed in het veld terecht te komen.’
CV
Dirk Jan van den Berg (1953) begon zijn ambtelijke carrière bij het ministerie van Economische Zaken op de directie Algemene Economische Politiek. In 1992 stapte hij over naar Buitenlandse Zaken waar hij secretaris-generaal werd. Na bijna tien jaar werd Van den Berg benoemd als permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de Verenigde Naties in New York waarna hij in 2005 als ambassadeur in China begon. Sinds vorig jaar is hij weer terug in Nederland. Vanaf 1 maart 2008 is Van den Berg voorzitter van het college van bestuur van de TU Delft.
Verschenen in PM, 1 mei 2009