Wat deden ambtenaren toen ze 25 jaar waren? DG Arbeidsomstandigheden en Sociale Zekerheid José Hilgersom begon haar ambtelijke carrière in dat jaar bij EZ op de directie Aardolie. Als beleidsmedewerker Milieuzaken kon zij meteen haar tanden zetten in de gevaren van LPG.
Eerder verschenen in deze serie interviews met Chris Buijink (SG Economische Zaken), Renk Roborgh (DG OCW), Laura van Geest (TG Financiën), Geert van Maanen (SG VWS) en Philippe Raets (pSG BZK).
Het is hectisch, deze dinsdagmiddag op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ambtenaren van het directoraat-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Zekerheid, waar José Hilgersom (1954) de baas is, werken hard om de zwangerschapsregeling voor zelfstandigen op 1 juli in werking te kunnen laten treden. Daarnaast wordt in de Tweede Kamer -en ook in het veld- reikhalzend uitgekeken naar de nota van minister Donner over jonggehandicapten. Als er niets wordt ondernomen, dan zullen er in 2050 een half miljoen Wajongers zijn, jongeren met een handicap die een beroep doen op een uitkering omdat ze niet (volledig) kunnen werken, zo becijferde het UWV onlangs. Hilgersom erkent dat er iets aan de Wajong moet gebeuren. ‘Dat is dan ook een sociale zekerheidsregeling die in de vorige kabinetsperiode niet is veranderd,’ aldus de DG die de afgelopen jaren niet alleen ambtelijk verantwoordelijk was voor de omvorming van de WAO naar de WIA, maar ook de WW wijzigde én de Arbeidsomstandighedenwet. ‘Je ziet dat al die veranderingen hun vruchten afwerpen. Alleen het aantal mensen dat een Wajonguitkering aanvraagt stijgt. We zijn nu aan het bekijken hoe dat komt en wat we daaraan gaan doen.’
Hilgersom heeft het er maar druk mee, de telefoon staat roodgloeiend. Gelukkig houdt ze wel van een dynamische omgeving. Zo typeert ze de publieke sector dan ook als haar wordt gevraagd wat haar zo aantrekt in het werken voor de overheid. Hilgersom begon haar ambtelijke carrière in 1979, ze was toen 25 jaar oud. Nog voordat ze haar studie economie aan de Universiteit van Amsterdam had afgerond, vond ze een baan bij het ministerie van Economische Zaken. ‘Ik had bij EZ gesolliciteerd op een vacature, maar toen ik op gesprek kwam bleek deze al vervuld te zijn,’ herinnert ze zich. ‘Ze hadden me toch laten komen omdat er nog andere vacatures waren.’ Speciaal voor de gelegenheid leende Hilgersom een jurk van haar zusje – ‘ik had zelf geen jurk in de kast hangen’ – en ging op gesprek. ‘Ik weet het nog goed. De personeelsfunctionaris keek me aan en zei “jij bent niet iemand voor BEB [Buitenlandse Economische Betrekkingen, CC]”. Terwijl ik vond dat ik er juist zo keurig uitzag. Maar goed, hij had nog wel iets anders voor me.’ Dat was een nieuwe functie op de directie Aardolie als beleidsmedewerker Milieuzaken, een beleidsterrein in opkomst op dat moment. VVD-minister Leendert Ginjaar van Volksgezondheid en Milieuhygiëne timmerde aan de weg en kwam met allerlei milieuwetgeving. ‘Dat had als gevolg dat ook op andere departementen ambtenaren zich met milieu gingen bezighouden,’ zegt Hilgersom. ‘Omdat het, zeker op EZ, zo’n nieuw onderwerp was, kreeg ik alle ruimte om er zelf invulling aan te geven.’
In de zomer van 1979 toog ze met haar vriend (nu nog steeds haar partner) naar de Ardennen . ‘Ik werkte net een half jaar op EZ en hield me onder meer bezig met de gevaren van LPG. Ik stond in de keuken van ons huisje ergens hoog in de Ardennen. Toen ik naar buiten keek, zag ik een hele grote LPG-tank. Grappig, want dat zou me anders nooit zijn opgevallen. Als je met een onderwerp bezig bent, zie je opeens andere dingen. Ook als je bijvoorbeeld de krant leest. Dat heb ik wel gemerkt.’
Wat Hilgersom ook nog in het geheugen gegrift staat, is de strijd die departementen destijds voerden. ‘Er was in die jaren op mijn beleidsterrein sprake van een enorme loopgravenoorlog. Over elke punt en komma werd onderhandeld, je moest vreselijk goed opletten. Dat leidde ertoe dat de bewindslieden regelmatig met elkaar moesten overleggen omdat we er op ambtelijk niveau niet uitkwamen. Iedereen was vooral bezig zijn eigen positie te bevechten. Daar heb ik veel van geleerd.’
Tegenwoordig is er toch nog steeds strijd tussen departementen?
‘Natuurlijk benaderen departementen onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken, maar strijd zou ik het nu zeker niet meer noemen.’
Enig idee hoe dat komt?
‘Het roulatiebeleid van de ABD heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. Ambtenaren die van het ene naar het andere departement gaan, kunnen zich veel beter verplaatsen in andere aspecten en invalshoek. Dan kom je veel meer tot gezamenlijke belangen.’
Hilgersom heeft in haar carrière meerdere departementen van binnen gezien. Na ruim 2,5 jaar EZ vertrok ze naar het ministerie van Financiën. ‘Destijds was het regel om in negen jaar tijd drie verschillende functies op Economische Zaken te vervullen,’ vertelt Hilgersom terwijl ze een slokje van haar thee neemt. ‘Maar het leek mij veel leuker om bij een ander departement aan de slag te gaan.’ Zo geschiedde en Hilgersom kwam terecht bij de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF). ‘Ineens was ik geen specialist meer, maar generalist. Bij de IRF moet je je heel snel in allerlei onderwerpen verdiepen. Als ‘s ochtends blijkt dat er een onderwerp gaat spelen, moet je er ‘s middags al een advies over aan de minister sturen.’ Hilgersom herinnert zich nog goed dat ze helemaal opnieuw moest leren nota’s schrijven toen ze op Financiën kwam. ‘Bij EZ schreef je een nota over een onderwerp waarbij je schetste wat er speelde en wat de voor- en nadelen waren van de verschillende oplossingen met een advies dat de minister dit of dat of dat kon kiezen. Op Financiën was het de bedoeling hele korte nota’s te schrijven. Je moest veel concreter zijn. Ik adviseer dit of dat en niet het zou ook zus of zo kunnen. Dat vond ik in het begin heel erg lastig.’
Vervolgens werkte u nog een aantal jaar op het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. In korte tijd was u op drie departementen werkzaam geweest waarna u in 1988 naar de gemeente Den Haag vertrok. U had het wel gehad met het rijk?
‘Nee hoor, zo heb ik het nooit ervaren. Ik had met veel genoegen bij de departementen gewerkt, elk ministerie was weer anders. Maar een andere overheid sprak me ook aan, dus solliciteerde ik bij wat toen nog sociale dienst heette. Ik voorzag daar een jaartje of vier te gaan werken, gezien het feit dat ik die jaren daarvoor nogal mobiel was geweest. Ook was ik in de veronderstelling dat ik het beleidmaken zou gaan missen. Maar uiteindelijk heb ik vijftien jaar bij de gemeente Den Haag gewerkt.’
Wat sprak u aan in deze functie?
‘Er was in die tijd nogal wat aan de hand bij de sociale diensten. Veel rijkstaken werden gedecentraliseerd en de dienst groeide uit tot een hele brede organisatie voor werk en inkomen. Bovendien werd de secretarie afgeschaft waardoor een integrale managementaansturing noodzakelijk was. Ik werd verantwoordelijk voor het hele proces van beleidsvoorbereiding tot en met beleidsevaluatie, inclusief de uitvoering.’
U zag de overstap van rijk naar gemeente niet als degradatie?
‘Helemaal niet. Dat vind ik absoluut een onterechte gedachte. Het is ander werk, maar met veel verschillende taken en meer dan 1.700 medewerkers, ook heel erg ingewikkeld. De uitvoering in het algemeen wordt overigens heel erg onderschat.’
Voelde u zich beter thuis bij de gemeente?
‘Nee, dat kun je zo niet zeggen. De combinatie van beleid, uitvoering én korte afstand tot de politiek vind ik leuke aspecten van het werk dat ik bij de gemeente deed. Toen ik na vijftien jaar op zoek ging naar een andere baan, heb ik goed nagedacht wat ik zou willen. Banen waar deze drie aspecten aan de orde zijn, zijn zeldzaam. Hier op SZW heb ik dat toch weer gevonden. Als DG Arbeidsomstandigheden en Sociale Zekerheid heb ik een beleidsfunctie, maar ik zit heel dicht tegen de politiek aan. Bovendien heb ik veel met de uitvoering te maken, we voeren intensief overleg met, bijvoorbeeld, het UWV.’
Helpt het in deze functie dat u weet hoe de uitvoering werkt?
‘Jazeker! Ik begrijp heel goed waar uitvoeringsorganisaties voor staan. Ik zeg ook vaak tegen mijn mensen dat ze zich goed moeten realiseren dat beleid uitvoerbaar moet zijn. Wat betekent het voor de burger, is een vraag die niet altijd door iedereen wordt gesteld. Ik vind het ook belangrijk dat de ambtenaren van Sociale Zaken naar buiten gaan en niet alleen maar achter hun bureau blijven zitten.’
Is er eigenlijk al een opvolger voor Maarten Ruys, de SG die onlangs is vertrokken?
‘Nee, nog niet.’
Heeft u aspiraties in die richting?
‘SG is een mooie functie. Maar ik ben nu vijftien plus vier jaar bezig in de sociale zekerheid. Als je zo’n post aanvaardt, dan moet je je er toch zeven jaar aan verbinden. In een volgende functie zou ik wel weer een heel ander onderwerp willen doen.’
Enig idee wat de volgende stap in uw carrière zal zijn?
‘Voor dit soort functies staat vijf tot zeven jaar, en ik zit hier nu pas vier jaar. We zijn druk bezig met de reorganisatie van het departement die op 1 januari zijn beslag moet krijgen. We moeten het de komende jaren met een gigantische hoeveelheid mensen minder doen en daarom nemen we ingrijpende maatregelen. We gaan van drie naar twee beleids-DG’s, ik word verantwoordelijk voor het DG Participatie en Bescherming, zoals de werktitel luidt. Mijn nieuwe collega Maarten Camps krijgt DG Werk onder zich. Bovendien komt er een DG Uitvoering.’
U hebt als DG ook de AOW in portefeuille. Natuurlijk bent u nog lang geen 65, maar gaat u langer doorwerken, zoals minister Donner bepleit?
‘Dat is moeilijk te voorspellen. Mensen worden ouder en blijven langer gezond, ik hoop dat dat op mij ook van toepassing is. Ik heb nog lang niet genoeg van werken, maar er zijn nog wel wat plekken in de wereld waar mijn partner en ik graag willen wonen. Barcelona bijvoorbeeld en New York en Berlijn. Dat zijn we van plan als we beiden met pensioen zijn.’
Verschenen in PM, 18 april 2008