Wat droomden topambtenaren toen ze 25 waren en wat kwam er van hun voornemens terecht? In een serie ontmoetingen komt deze keer DG Rijkswaterstaat Bert Keijts aan het woord. Na 27 jaar voelt hij dat het tijd wordt om zijn vleugels uit te slaan buiten de rijksdienst. Hij sleept in het weekeinde al geen tassen vol documenten met zich mee. ‘De hele wereld kijkt hoofdschuddend naar ons, waar maken ze zich in Den Haag toch druk om?’
‘Het Delftse studentenleven vond ik wel leuk,’ herinnert de hoogste baas van Rijkswaterstaat zich. ‘Maar de studie civiele techniek was zó technisch, daar vond ik op een gegeven moment niets meer aan.’ Omdat hij te lang over zijn propedeuse deed – pas na vier jaar had hij het papiertje op zak – werd Keijts in 1974 opgeroepen voor militaire dienst. Hij overwoog beroepsofficier te worden. ‘Mijn commandant vond dat ik mijn studie moest afmaken. Daar zou ik later meer lol aan hebben dan als ik b-officier werd. Naar zijn advies heb ik wel een beetje geluisterd.’
En zo kwam Bert Keijts twee jaar later, bijna 25 jaar oud, terug in Delft. Hij pakte zijn studie op en leerde zijn latere vrouw Jannie kennen via zijn jaargroep bij de Delftse Studentenbond. Civiele techniek was nu een stuk interessanter. ‘Ik had in dienst veel ervaring opgedaan en was natuurlijk twee jaar ouder,’ zegt Keijts. ‘Bovendien kon ik student-assistent worden waardoor ik redelijk in mijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Dat vond ik belangrijk, want ik zag het niet zitten om nog veel langer op de zak van mijn ouders te teren. Ze betaalden overigens nog steeds veel hoor, maar ik kon mezelf goed bedruipen.’ Zijn schoonvader regelde een grachtenpandje waar Keijts en zijn partner de rest van hun studententijd woonden. ‘Het was allemaal zeer comfortabel, we genoten echt van het leven. Maar ja, op een gegeven moment krijg je toch de neiging eens af te studeren en langzaamaan begon ik aan werken te denken.’
Keijts studeerde af in de civiele planologie. De combinatie van grote infrastructurele projecten met natuur, milieu én bestuur, daar lag zijn interesse. ‘Maar ik heb nooit het idee gehad om bij Rijkswaterstaat te gaan werken,’ zegt Keijts. ‘De mensen bij mij op de vakgroep waren erg op de provincies gericht. Je had toen hele sterke provinciale planologische diensten, dat waren prachtige organisaties die zich met alle facetten van ruimtelijke ordening, milieu en bestuur bezighielden. Daar focuste ik dus ook op.’ Het liep anders. Maar liefst drie aanbiedingen van Rijkswaterstaat bereikten hem. Hij kon aan de slag op het hoofdkantoor, bij de Deltawerken of in Drenthe. Het werd het laatste, ‘want daar kon ik direct afdelingshoofd worden’. Van een afdeling met twee medewerkers welteverstaan. ‘Het stelde niks voor, maar ik vond het wel interessant klinken.’
Zijn vrouw bleef in Delft, want zij was nog niet klaar met haar studie. Keijts trok in bij zijn schoonouders, die in Drachten woonden. Alleen in het weekend was hij thuis in Delft bij Jannie. Na twee jaar verhuisden ze samen naar Assen en een jaar later kreeg Keijts het verzoek op het hoofdkantoor van Rijkswaterstaat in Den Haag te komen werken. En dus verhuisden ze weer naar het westen. Keijts: ‘Het leuke van werken bij Rijkswaterstaat is dat je op veel plekken in het land kunt werken en ook nog eens totaal verschillend werk kunt doen. Dat wordt ook erg gestimuleerd, nog steeds trouwens. Het telt ook mee in je carrière. Ambtenaren die bereid zijn te bewegen, dus op meerdere plekken te werken, maken sneller carrière.’ Hij is daar zelf een goed voorbeeld van. ‘Ondanks dat ik in Den Haag gewoon beleidsmedewerker was, zat ik een schaal hoger dan toen ik afdelingshoofd in Drenthe was.’ Na vijf jaar stuurde RWS hem naar Groningen, waar hij hoofd van de hoofdafdeling Wegen en Oeververbindingen werd. Na twee jaar riep het hoofdkantoor hem alweer terug naar Den Haag. ‘We zaten er voor mijn gevoel nog maar net, hadden een prachtig huis. Onze tweede zoon is daar geboren.’
Omdat Rijkswaterstaat destijds, we spreken begin jaren negentig, een gesloten organisatie was, kreeg Keijts de opdracht de boel open te gooien. ‘De organisatie was te zeer in zichzelf gekeerd, kende maar weinig tucht van de markt. Dat leverde spanningen op, vooral met de provincies. Wij ontwikkelden omgevingsscenario’s, zoals Shell die al een paar jaar had. Onze managers moesten zich meer bewust worden van hun omgeving. Doordat ik in deze functie zo buiten het waterstaatterrein trad, ging ik anders naar de organisatie kijken, en ook naar mezelf. Waterstaat is een prachtige wereld, maar de wereld is groter. Ik besloot niet langer bij RWS te blijven. Er was nog meer te halen, dacht ik.’
U ging van Rijkswaterstaat naar het moederdepartement Verkeer en Waterstaat. Zo’n grote stap is dat nu ook weer niet.
‘Nee, zo ver weg was het niet. Ik werd directeur Strategie en Programmering, hield me bezig met vervoersbeleid. Maar je komt ineens wel in een heel ander circuit, werken in het beleid is echt anders. Je staat veel dichter bij de minister en er heerst een heel andere dynamiek.’
Vervolgens maakte Keijts een uitstapje naar Vrom, hij was er drie jaar plaatsvervangend directeur-generaal Ruimtelijke Ordening. ‘Als civiel planoloog kon ik daar even helemaal met mijn oorspronkelijke vak bezig zijn.’ Toch begon Rijkswaterstaat weer aan hem te trekken. Ook daar kon hij plaatsvervangend DG worden. ‘Hoewel het helemaal niet de bedoeling was om ooit terug te keren, heb ik RWS steeds in de gaten gehouden. Ik had er toch tien jaar gewerkt, had er een prachtige opvoeding gehad.’ Wederom was het van relatief korte duur. Het waterdossier werd ten tijde van het tweede Paarse kabinet ondergebracht bij een nieuw DG op VenW. En wie werd de eerste directeur-generaal? Juist, Bert Keijts. ‘Nu heb ik het echt wel gehad met RWS, dacht ik toen.’
Als kersvers DG Water pakte u het niet zo subtiel aan: het eerste dat u deed was een portier aanstellen, speciaal voor uw organisatie.
‘Haha, dat je dat weet! Het klopt inderdaad. We zaten in hetzelfde gebouw als Rijkswaterstaat, aan de Johan de Wittlaan. Als je dan toch een aparte organisatie maakt, met een eigen doelstelling, die los moet komen van RWS, dan is het belangrijk dat je een eigen identiteit kunt ontwikkelen. Ik heb nog even aan een eigen gebouw gedacht, maar dat was heel duur, dat vond ik niet verantwoord. Dus stond ik op een eigen ingang, met een eigen portier. Dat gaf nogal wat commotie bij de achterblijvende waterstaters.’
U zei net dat u bij uw vertrek naar het DG Water klaar was met RWS. En toch gaat u er in 2003 weer aan de slag, ditmaal als directeur-generaal.
‘Ik heb nog nooit zo mijn best gedaan om andere kandidaten voor te dragen voor deze functie. Ik was nog maar twee jaar bezig als DG Water. Emotioneel voelde ik me verbonden met de mensen, die had ik immers zelf aangetrokken. Maar Geert van Maanen wilde me per se als DG van RWS hebben, omdat ik ervandaan kwam. Hij was zelf net SG op het departement, en vond dat al avontuur genoeg waarschijnlijk. Ik heb almaar gezegd dat ik het niet wilde, dat heb ik een half jaar volgehouden.’
Uiteindelijk bent u toch gezwicht.
‘Ja. In mijn hart vond ik het natuurlijk een fantastische baan. Ik had er zo lang gewerkt, had er echt iets mee. Ik vond ook dat er iets veranderen moest, ik maakte me wel zorgen over de organisatie. RWS zat in die tijd in erg zwaar weer. De financiële controle was een beetje zoek. En dan had je nog de bouwfraude waar RWS als voorbeeld werd genoemd. Volkomen ontrecht trouwens, maar dat straalt toch op de dienst af. Ik kreeg dus alle ruimte om de organisatie te veranderen, een mooiere start kun je als DG niet wensen.’
We zijn nu vijf jaar verder. Kunt u aangeven wat er veranderd is?
‘In elk geval hebben we ons interne huis weer op orde. We zijn een agentschap geworden waardoor we een wat meer zakelijker relatie hebben met de collega’s van het beleid en met de minister. Bovendien opereren we veel meer als eenheid. RWS was een enorm gedecentraliseerde organisatie waar de regiodiensten zelf hun broek ophielden. Met als gevolg dat in Groningen men de dingen anders deed dan in Limburg. De markt had daar last van, en intern werd het er ook niet efficiënter op. De belangrijkste veranderslag die we hebben gemaakt is dat we de focus op de gebruiker hebben gezet. Publieksgericht netwerkmanagement, noemen we dat. Mijn ambtenaren moeten zich bewust zijn van de gebruikers van onze netwerken: de wegen, de vaarwegen en het watersysteem. Het gaat er niet om wat wij belangrijk en nuttig vinden. Neen. We spelen met gemeenschapsgeld, dus hoe beter we de gebruiker en de maatschappij bedienen, des te meer waardering wij krijgen.’
Staat u zelf vaak in de file?
‘Ik woon in Leidschendam, dus voor mijn dagelijkse werk heb ik er weinig last van. Maar ik moet ook veel de regio in, en dan word ik er helemaal gek van. Ik ben wat dat betreft net Camiel, ik kan er ook niet tegen. Je hoort wel eens verhalen van mensen, dat ze tot ontspanning komen in de file. Nou, zo’n type ben ik niet. Ik irriteer me mateloos als ik in de file sta.’
Zijn de files over tien jaar opgelost?
‘Straks krijgen we Anders betalen voor mobiliteit [oftewel de kilometerheffing, maar zo mag Keijts het niet noemen], wat zeker een groot effect zal hebben. Maar als de welvaart zich op dit niveau doorzet, dan hebben we in 2020 nog steeds files. Echt. Daar kun je haast niet tegen bouwen.’
Rijkswaterstaat heeft de afgelopen jaren flink bezuinigd. Worden jullie in de huidige taakstelling ontzien?
‘De minister heeft zich er in het kabinet sterk voor gemaakt dat het bij ons bij 5 procent blijft. In de vorige kabinetsperiode zijn we min of meer vrijwillig met 20 procent ingekrompen. Dat moest in twee jaar, zodat we de Remkes-regeling nog konden gebruiken. Die wilde het kabinet niet verlengen, ook niet speciaal voor ons. Heel geforceerd zijn er 2.500 ambtenaren uitgegaan, dat ging eigenlijk veel te hard. Een tweede golf van 20 procent zou de organisatie niet aankunnen. Als dat ons was opgelegd, dan was ik weggegaan. Daar had ik niet verantwoordelijk voor willen zijn.’
Nog even terug naar uzelf. Uw contract loopt eind deze maand af. Heeft u al enig idee wat u hierna gaat doen?
‘Formeel zal mijn contract wel met twee jaar verlengd worden. Maar het is een goed moment om eens na te denken over de toekomst. Ik zou eigenlijk niet weten wat ik hierna in de rijksdienst zou willen doen. Ik heb er nu 27 jaar gewerkt, de wereld is groter dan het rijk, dus als ik iets anders ga doen, dan ga ik eens buiten de rijksdienst kijken.’
Hoeveel uur per week werkt u?
‘Zestig, zeventig? Een aantal jaar geleden ben ik er overigens bewust op gaan sturen. Je kunt altijd wel klaar staan voor de minister of voor wie dan ook, maar je moet ook aan jezelf en aan je gezin denken. Al tien jaar lang werk ik niet in de weekenden. Ik neem op zaterdag de post even door, maar niet hele dossiers.’
U neemt geen tas mee naar huis?
‘Niet meer, nee. Dat heb ik jarenlang gedaan, de tas stond in de gang. Ik voelde hem het hele weekend en ging er zondagavond aan werken. Vervolgens werd dat zaterdagmiddag tussen de hockeybedrijven door, dan had ik het maar gehad. Op een gegeven moment dacht ik, ik lijk wel gek. Wat verandert er nu eigenlijk? Als ik de ene tas af heb, kan er zo weer een nieuwe worden neergezet. Ze bekijken het maar, dacht ik, ik doe het niet meer. Ik betrap mezelf er wel eens op dat ik denk, waar zijn we met zijn allen mee bezig? De hele wereld kijkt hoofdschuddend naar ons, waar maken ze zich in Den Haag toch druk om? Je moet er toch ook om kunnen lachen, het allemaal een beetje relativeren.’
Verschenen in PM, 27 juni 2008