Onder leiding van Evert-Jan Mulder, directeur van de Europa Unit van HECROI, bogen drie ingewijden in Brusselse verhoudingen zich over de vraag wat er binnen Nederlandse ambtelijke organisaties voor verbetering vatbaar is ten aanzien van Europa. Aanleiding was het onderzoek ‘Wat doet u met Europa?’ van HECROI en PM. ‘Aan kennis ontbreekt het ons op IenM niet, maar dan verslapt het: welke strategie volgen we?’
Een groot aantal ambtenaren krijgt met de Europese Unie te maken, maar binnen hun organisatie schort het vaak aan een strategie om adequaat in te spelen op alles wat uit Brussel komt. Dat was de belangrijkste conclusie uit de enquête die PM en de Europa Unit van HECROI dit najaar hielden. In het novembernummer besteedde PM ruimschoots aandacht aan dit onderzoek. Dinsdag 29 november kwamen de belangrijkste resultaten tijdens de eerste editie van Salon Europa nogmaals aan de orde. HECROI had een drietal sprekers uitgenodigd om de resultaten van commentaar te voorzien.
Dat ambtenaren de Europese Unie vooral als noodzaak en als kans ervaren, verrast Hugo von Meijenfeldt, directeur Internationale Zaken op het ministerie van Infrastructuur en Milieu. ‘Maar ik ben blij verrast,’ voegt hij direct toe. ‘Als je tegenwoordig de kranten leest en andere media ziet, dan gaat het toch vooral over de bureaucratie. Dat ambtenaren aangeven dat Europa noodzakelijk is en kansen biedt, is een goed teken.’ Mendeltje van Keulen, griffier van de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer, signaleert een interessant spanningsveld. ‘De relatie noodzaak-kans valt op. Het moet, maar het is ook een kans.’ Sjerp van der Vaart, directeur van het Bureau Europees Parlement Den Haag, ziet het wat minder rooskleurig in. ‘Dat Europa als noodzaak wordt gezien, daar kun je ook een andere associatie mee hebben,’ zegt hij. ‘Het is iets van buiten ons, het is niet van ons.’
Ook de zaal komt aan het woord. Zo blijkt uit een vraag over de houding van de organisatie jegens Europa dat de meeste respondenten hebben aangegeven ‘hun best te doen om Europa de aandacht te geven die het verdient’. Theo Neyenhuis, adviseur public affairs van de gemeente Ede, neemt het woord. ‘Wij zijn nog heel erg bezig te bekijken wat Europa precies voor ons betekent,’ aldus Nyenhuis. ‘Op Europese schaal gaan wij het beleid niet veranderen. We doen ons best, maar het ontbreekt veel mensen aan de nodige kennis.’ Zelf is hij nu zo’n twee jaar met Europese materie bezig. ‘Ik krijg nu pas het gevoel dat ik een beetje doorheb hoe het werkt. Dus ik kan me best voorstellen dat het voor mijn collega’s, die ook andere dossiers hebben, lastig is.’
‘Wij hebben de handen vol aan de dagelijkse werkzaamheden,’ reageert Hans Nobbe van Rijkswaterstaat. ‘Laten we wel wezen, alles wat uit Brussel komt is exotisch. Het is lastig hiervoor aandacht te vragen, vooral bij het management.’ Von Meijenfeldt vindt de volgorde van de antwoorden (netwerk, kennis, strategie) veelzeggend. ‘Voordat je acteert, moet je wel even weten wat je doet.’ Hij vervolgt: ‘Aan kennis ontbreekt het ons op IenM niet, maar dan verslapt het: welke strategie volgen we?’ Nederlandse ambtenaren hebben volgens Von Meijenfeldt vaak het idee het wel te weten en het in Brussel ‘even uit te willen leggen’.
Informele circuit
Ingelise de Boer, persvoorlichter bij het Nederlands bureau van het EP, herkent deze houding. ‘Nederlanders staan erom bekend het als beste te weten,’ aldus De Boer. ‘Door onze directheid, die in Brussel toch vaak als bot wordt ervaren, halen we niet altijd het beste resultaat uit de onderhandelingen.’ Daarnaast kunnen Nederlandse ambtenaren volgens De Boer moeilijk overschakelen van formeel naar informeel. ‘Het is, zo denken wij, niet kies om je punten te halen in het informele circuit.’ Von Meijenfeldt knikt. ‘We kunnen nog veel leren over cultuur en omgangsvormen. Eerst luisteren en niet meteen het woord vragen, dat soort zaken. Daarnaast valt er nog veel te winnen in het onderhandelen. IenM mag dit nog wel wat opkrikken om een stap verder te komen.’
Van Keulen mist in de antwoorden op het onderzoek het delen van best practices. Namens de Tweede Kamer gaan zij en haar collega’s veel de boer op naar andere parlementen om te vragen hoe ze bijvoorbeeld met de oranje kaart omgaan. ‘Ook departementen doen dat wel, maar wat mij betreft mag er binnen Europa nog veel meer kennis worden uitgewisseld.’ Van der Vaart wijst naar de politiek. ‘Ik heb veel bewondering voor het ambtelijk apparaat, maar het begint in de politiek. Zolang er geen Europese agenda is met een visie op het integratieproces, dan moet je niet zeuren als je achter het net vist. Als je alleen maar weet wat je niet wilt, en niet wat je wel wilt, dan doe je in Brussel gewoon niet mee.’
Verschenen in PM, 16 december 2011