Het kan niemand ontgaan zijn dat er vorige maand meer dan 1100 doden zijn gevallen doordat een complex met kledingfabrieken bij de Bengalese hoofdstad Dhaka instortte. PvdA-minister Ploumen voor Buitenlandse Handel liet afgelopen week weten 9 miljoen euro te steken in de strijd tegen kleding die onder slechte omstandigheden wordt gemaakt.
Volgens VVD-Kamerlid René Leegte is het ‘volstrekt overbodig’ geld te steken in de kledingindustrie van Bangladesh. Het is bedoeld ‘puur om het Nederlandse schuldgevoel af te kopen’. De markt lost het probleem van de foute kledingindustrie wel op, zo zei hij. ‘Als consumenten eerlijke kleding belangrijk vinden, kiezen ze daarvoor,’ aldus de VVD’er. De vraag is of de consument zich hierdoor laat leiden. Een verslaggever van de Volkskrant stelde zich onlangs op bij de uitgang de Primark in Almere. Geen van de klanten leek zich bewust van het leed van de werknemers in de textielindustrie van Bangladesh, waar ook Primark zijn kleding laat maken. ‘Het is toch zo dat zij daar werk hebben, als wij hier kleren kopen,’ aldus de een. ‘We moeten op de centen letten,’ zei een ander.
Ik geloof er niets van dat we dit aan de markt kunnen overlaten. Er ligt een grote verantwoordelijkheid voor de textielbranche, die vorige week dan ook een convenant heeft ondertekend waarmee ze zich committeren aan onafhankelijke veiligheidsinspecties. Dat is niet genoeg en bovendien nogal lastig te controleren. Kleding die onder discutabele omstandigheden is vervaardigd, zou in ons land niet verkocht mogen worden. Desnoods regelen we dat bij wet.
Verschenen in SC, 21 mei 2013