In gesprek met gemeentesecretarissen Rein en Maarten Schurink: Zo vader, zo zoon

Nooit eerder zijn vader en zoon Schurink samen geïnterviewd. ‘Die vraag hebben we vaak gekregen, maar we hebben het altijd zorgvuldig vermeden’, zegt Rein Schurink (1950),  scheidend gemeentesecretaris van Amstelveen. Dat hij nu met pensioen gaat, is een mooi moment om samen met zijn zoon Maarten (1975), gemeentesecretaris in Utrecht, van gedachten te wisselen over het vak. VNG Magazine sprak de heren de dag voor het officiële afscheid van Rein in het Cobra Museum voor Moderne Kunst in Amstelveen. Een gesprek over verbindend vermogen, de haat-liefdeverhouding met bestuurders en de scheiding tussen werk en privé.

Het begon allemaal in Nijmegen waar u, Rein, geboren en getogen bent. Na de studie rechten bent u aan de slag gegaan bij de gemeente Uden. Wist u al vroeg dat u in de publieke sector wilde werken?
R: ‘Ja, dat was uitdrukkelijk de bedoeling. Ik heb destijds ook alleen in die richting gesolliciteerd. Mijn afstudeerrichting was administratief recht en rechtsgeschiedenis en ik heb vanaf het begin af aan geweten dat ik iets voor de gemeenschap wilde doen. Het bedrijfsleven is nooit een optie geweest. In Uden kwam ik binnen als de rechterhand van de burgemeester en de gemeentesecretaris. Na een tijdje werd ik hoofd algemene zaken. Ik heb heel goed in de keuken kunnen kijken van een indrukwekkende burgemeester, Gerard Schampers. En bij de gemeentesecretaris, Bart van Hezewijk. De tijden waren toen overigens wel anders, vooral in het zuiden. Van Hezewijk was ook lid van Provinciale Staten, voorzitter van de lokale KVP en stelde voor die partij de kieslijst voor de gemeenteraad samen. De KVP had in Uden destijds een absolute meerderheid.’

Toen Maarten acht jaar oud was, werd u gemeentesecretaris in Nuenen.
R: ‘Na een aantal jaar in Uden gewerkt te hebben, was ik toe aan iets nieuws. De eerste sollicitatie was meteen raak. Er moest in de organisatie veel gebeuren en ze zochten heel bewust naar een jonge hond, die de boel grondig zou kunnen veranderen.’

Werd er thuis veel gesproken over politiek?
R: ‘Ik probeerde daar toch wel een goed evenwicht in te vinden. Het is best een drukke baan, dus je bent weinig thuis. Als je er dan wel was, dan ging het vooral om de kinderen. Dan wilde ik vooral horen hoe het met ze op school ging en dergelijke. Dat betekent niet dat ze er niets van meekregen. De bestuurders kwamen ook bij ons over de vloer. Maarten heeft bij heel wat burgemeesters en wethouders op schoot gezeten.’
M: ‘Voor kinderen zijn burgemeesters heel interessant. Je woont in het dorp of de stad waar je vader werkt en krijgt er toch dingen van mee.’

Maarten, u begon uw carrière bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Was het een bewuste keuze om op een departement aan de slag te gaan?
M: ‘Ik studeerde bestuurskunde en politicologie en moest voor beide studies stage lopen en een scriptie schrijven. Het leek me interessant om in Den Haag te kijken hoe het eraan toe gaat, dus heb ik bij BZK aangeklopt. Eén van de dossiers waar ik me mee bezighield, was dualisering. Op dat moment hét onderwerp voor het lokale bestuur. Ik kreeg de kans om in gemeenten te vertellen wat dualisering inhield en wat Elzinga, en later de minister, er precies mee bedoelde. Als broekie van 23 ben ik destijds in zo’n tweehonderd gemeenten geweest. Het was een mooie leerschool. Op BZK krijg je mee hoe het hoort en tegelijkertijd vertel je in tweehonderd gemeenten wat de wetgever bedoelt en krijg je al die vragen over hoe ze ermee om moeten gaan. Daardoor kreeg ik een behoorlijk goed beeld hoe het er in gemeenten aan toe ging.’

Toch hield je Den Haag na een paar jaar voor gezien en ging bij een adviesbureau werken.
M: ‘Op een gegeven moment solliciteerde ik bij BZK voor de functie hoofd Bureau SG, maar daar vonden ze me te jong voor. Daar was ik het niet mee eens, dus ben ik vertrokken naar Berenschot. Dat vond ik erg leuk, maar langzaam maar zeker kreeg ik toch het idee dat ik het weleens zelf wilde doen, in plaats van alleen maar adviseren. Zo kwam ik in Dordrecht terecht als hoofd strategie. Na anderhalf jaar werd ik directeur. De toenmalige gemeentesecretaris ging vervolgens met sabbatical om zijn proefschrift te schrijven. De burgemeester – Ronald Bandell, ooit de jongste van Nederland – keek om zich heen en zag mij staan, ik was toen 32. “Ik was ook 32 toen ik burgemeester werd”, zei hij, “dus ik kan nu niet zeggen dat jij geen gemeentesecretaris zou kunnen worden.” En zo geschiedde.’

Zo vader, zo zoon, kunnen we wel stellen. Was u trots toen Maarten in uw voetsporen trad?
R: ‘Ja, natuurlijk was ik trots. Zo trots als een aap met zeven staarten, zoals ze in Limburg zeggen. Niet omdat hij hetzelfde vak had gekozen, dat is min of meer toeval, maar wel omdat hij op zo’n jonge leeftijd al zover was om zo’n organisatie te leiden.’

Toeval zegt u, was het wel toeval?
M: ‘Het was een combinatie van factoren. Een beetje de paplepel, aanleg, hard werken, op het juiste moment op de goede plek zijn. En op dat moment niet bang zijn om erin te stappen. Dat zijn wel heel veel toevalligheden bij elkaar. Ik had ook net zo goed geen gemeentesecretaris kunnen worden. Hoewel, tegelijkertijd denk ik, er zal toch wel iets in de genen zitten…’
R: ‘In jouw genen ja, niet in die van mij.’
M: ‘Dat is wel grappig inderdaad. Als je de voorouders van mijn moeder bekijkt, dan zijn daar vijf gemeentesecretarissen te vinden. In Overasselt-Nederasselt, Zeeuws-Vlaanderen en zelfs België.’
R: ‘Dat is in mijn familie niet het geval.’
M: ‘Nee, dat waren allemaal aannemers en makelaars.’
R: ‘Vandaar. Het zit in zíjn genen!’

Maarten, na twee jaar als gemeentesecretaris in Dordrecht gewerkt te hebben, vertrok u naar Utrecht. Een behoorlijke stap.
M: ‘Dat was het zeker! Ik werd gebeld door een headhunter – overigens de opvolger van de man die mijn vader voor Roermond en Amstelveen had gevraagd – met de vraag of ik op de functie van gemeentesecretaris in Utrecht zou willen solliciteren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik behoorlijk twijfelde. Toen ik dat thuis tegen Femke [zijn vrouw, red.] zei, zei ze dat ik sowieso mee moest doen aan de procedure. We woonden toen namelijk al in De Bilt, dus als ik in Utrecht zou werken, zou ik op de fiets naar mijn werk kunnen en zelfs de kinderen naar school kunnen brengen. In Utrecht zochten ze niet zozeer een jonge hond als wel iemand die de organisatie zou veranderen. Dat ze mij kozen, was wel een verrassing. Ik was 35 en had slechts twee jaar ervaring als gemeentesecretaris. Nu ik er een paar jaar zit, moet ik concluderen dat het een unieke kans en een goede keuze was. Utrecht past me als een jas. Het is een fijne stad en de gemeente wil vooruit. Daar houd ik van.’

Zijn er, buiten het feit dat u allebei op jonge leeftijd gemeentesecretaris bent geworden, andere overeenkomsten? In de manier waarop u tegen het ambt aankijkt, bijvoorbeeld? Of qua werkwijze?
R: ‘Hij is net zo fanatiek als ik. We werken heel hard en ontlenen daar plezier aan, dat zie ik ook bij Maarten. Volgens mij zijn we allebei heel flexibel. We hebben het vermogen om ons snel aan nieuwe situaties aan te passen. Die eigenschap heeft een gemeentesecretaris steeds meer nodig.’
M: ‘We zijn allebei eigenwijs en overtuigd van ons eigen gelijk. Natuurlijk, als politici een bepaalde kant op willen, dan gaan ze ook die kant op. Hoe onverstandig dat ook is. Dat blijf ik dan wel zeggen, maar zij beslissen, dus dan maken we er het beste van. Als dan achteraf blijkt dat je advies toch verstandig was, dan kan ik een glimlach niet onderdrukken. Dat is bij mijn vader ook zo, denk ik.’
R: ‘Je moet dan wel zo verstandig zijn om dat niet te laten blijken.’
M: ‘Ja, dat klopt. Maar wel een beetje, want dan luisteren ze een volgende keer iets beter.
‘Ik weet nog wel iets waarin we op elkaar lijken: we hebben allebei een sterke mening over hoe het hoort.’

Qua etiquette?
M: Qua etiquette in het openbaar bestuur, ja. Hoe je dingen doet, wat wel en niet normaal is en dat ook bewaken. Bijvoorbeeld als er een nieuwe wethouder komt die rare dingen zegt over een burgemeester, dan grijpen we in. Dat laten we niet gebeuren, want dat heeft met het aanzien van de politiek te maken.’

Rein, u bent gemeentesecretaris geweest in Nuenen, Roermond en Amstelveen. Had u nooit in een grotere stad willen werken, zoals Maarten nu doet?
R: ‘Nee, niet in deze functie. Dan sta ik veel verder af van de inhoud, wat ik niet zo leuk zou vinden. Ik heb al die jaren de ruimte gehad om me een dag per week met projecten bezig te houden, dat doe ik graag. Daar zitten ook heel bijzondere projecten tussen zoals de Amstelzijde waar gedoe was met een vastgoedeigenaren. Op dat soort complexe problemen kun je mij gerust afsturen.’
M: ‘Dat vind ik dus niet leuk, andere mensen zijn daar veel beter in. Ik functioneer het beste als ik boven de organisatie kan hangen en vanuit die positie de verbinding kan maken tussen de politiek, de ambtenarij en de samenleving. Ik zou geen leiding willen geven aan een concernstaf zoals de andere gemeentesecretarissen in de G4 doen.’
R: ‘Bij ons werkt het ook zo. Toen ik in 2001 in Amstelveen kwam, was het een gelaagde organisatie. Inmiddels is het veel platter en heb ik een heel vrije rol waarbij ik twee directieleden aanstuur en een aantal afdelingshoofden coach.’
M: ‘Weet je waarom dat zo prettig werkt? Een gemeentesecretaris moet onafhankelijk zijn. Als je bondjes maakt in de ambtelijke organisatie of met de politiek, ben je weg. Dan wordt de organisatie machtsgedreven.’

Zijn dit zaken die jullie thuis bespreken?
M: ‘Nee, daar hebben we het nauwelijks over.’
R: ‘We hebben de afspraak dat als we in familieverband bij elkaar zijn, we niet of nauwelijks over het werk praten. Als we iets willen bespreken, bellen we elkaar.’
M: ‘Of we gaan even een wandelingetje maken, dat komt soms voor.’

Rein, heeft u nooit burgemeester of wethouder willen worden?
R: ‘Ik heb daar wel over nagedacht, maar het lag niet op mijn weg. Je moet mij ook niet bij honderdjarigen laten langsgaan, dat is mijn ding niet. Die extreem representatieve kant, het burgervader zijn, is niets voor mij.’
M: ‘Dat geldt ook voor mij. Ik vind dit leuk, dit is waar ik geschikt voor ben. Althans, dat denk ik.’
R: ‘Mensen beschouwen het soms als een promotie, maar zo zie ik het niet. Het zijn beroepen met verschillende competenties.’
M: ‘Ik vind het echt leuker om met de langere termijn bezig te zijn. De permanente politieke druk die je als wethouder hebt – wat vindt de achterban ervan, hoe ligt het in de coalitie, hoe sluit je dealtjes – dat laat ik liever aan anderen over. Ik kan wel met irrationele afwegingen omgaan – als een bestuurder daarmee bij me komt voor advies – maar ze zelf maken, vind ik lastig. Volgens mij hebben we allebei een haat-liefdeverhouding met bestuurders. We werken er graag voor, dat heeft iets te maken met het verschil willen maken in de maatschappij. We hebben ook bewondering voor ze en vinden dat ze goede ondersteuning verdienen, van iedereen, maar zeker ook van ons. Je moet het maar willen, wethouder worden, dat is echt een hondenbaan.’
R: ‘Als een wethouder of burgemeester valt, beschouwen we dat ook als een persoonlijke nederlaag.’
M: ‘Ja, ehm, ja… Wat ik bedoel te zeggen, is dat bestuurders aan de ene kant respect verdienen omdat ze die baan op zich nemen, maar dat hun gedrag soms ook heel storend kan zijn voor wat je in de ambtelijke organisatie aan het doen bent of voor de resultaten die ze zelf in de stad willen bereiken. Zo’n haat-liefdeverhouding heb ik met bestuurders.’
R: ‘Ik heb in 32 jaar tijd tientallen wethouders voorbij zien komen. Sommigen waren extreem goed, maar er waren er ook bij die er helemaal niets van konden. Daar heb ik weleens moeite mee gehad. Dat een heel goed voorbereid project door onhandig optreden van de wethouder door je vingers glipt. Dat is erg voor jou als gemeentesecretaris maar vooral voor al die ambtenaren die er met hart en ziel aan gewerkt hebben.’

In welk opzicht heeft het vak van gemeentesecretaris zich in de loop der jaren ontwikkeld?
M: ‘Vroeger had je de klerk, die de besluiten opschreef en daar ook op afgerekend werd. Vervolgens deed de algemeen directeur zijn intrede. Dat was in het begin spannend, want ineens waren de wethouders niet meer de baas van de ambtelijke organisatie, maar was de gemeentesecretaris dat. Hij of zij speelt een belangrijke rol in het sturen van de organisatie. Inmiddels zie je dat een gemeentesecretaris steeds meer een netwerkregisseur is die de politiek-bestuurlijke wereld, de ambtenarij en de samenleving met elkaar verbindt.
R: ‘Dat is zo langzamerhand een kerncompetentie geworden. Je bent een echte spin in het web, met alle risico’s van dien. Als je het verbindend vermogen in onvoldoende mate beheerst, gaat het mis.’
M: ‘Tegelijkertijd blijft het wel zo dat de wethouder de doelpunten moet scoren. Als gemeentesecretaris geef je enkel de voorzet.’
R: ‘Mij zul je ook nooit in de krant zien, dat heb ik altijd weten te vermijden. Ik ben ook nooit degene die in de media het woord voert.’
M: ‘Nee, ik ook niet. Ik probeer zo veel mogelijk uit de pers te blijven, hoewel dat niet altijd lukt.’

++++++++++++++++++++

Schurink 2.0
Volgens VNG-voorzitter Jan van Zanen, die als burgemeester met Rein heeft samengewerkt in Amstelveen en sinds 2014 burgemeester van Utrecht is, is Maarten ‘de geperfectioneerde vorm van Rein’.
Rein: ‘Toen Jan naar Utrecht vertrok, zei hij dat hij verdorie weer met een Schurink samen zou moeten werken. “Hij is nog erger dan ik”, antwoordde ik. “Je krijgt te maken met een Schurink 2.0.”’
Maarten: ‘Het is wel apart. Jan is nooit burgemeester geweest zonder een Schurink als gemeentesecretaris. Wij zijn voor hem het archetype gemeentesecretaris, hij kent niet anders.’

Verschenen in VNG Magazine, 23 oktober 2015

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s