Wat droomden topambtenaren toen ze 25 waren en wat kwam er van hun voornemens terecht? Vanwege het afscheid van Roel Bekker als SG Vernieuwing Rijksdienst dit keer een speciale editie van deze serie. Na 21 jaar te hebben gewerkt voor Vrom, 9 jaar voor VWS en bijna 4 jaar op BZK wil hij nu het Groene boek voor SG’s gaan schrijven. ‘Het Vrom-gebouw aan de Rijnstraat is mijn magnum opus.’
Eerder verschenen in deze serie interviews met Chris Buijink (SG Economische Zaken), Renk Roborgh (DG OCW), Laura van Geest (destijds TG Financiën), Geert van Maanen (SG VWS) en Philippe Raets (destijds pSG BZK) en José Hilgersom (DG SZW).
Begin 1973 brengt de 25-jarige Roel Bekker een maand door in Oostenrijk. Met nog vijftig andere jonge mensen, afkomstig uit de hele wereld, neemt hij deel aan de 144e sessie van het Salzburg Seminar in American Studies met als onderwerp ‘urban planning and problems’. Bekker, op dat moment werkzaam als ambtenaar bij het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), kan het zich nog goed herinneren. Op een groepsfoto wijst hij moeiteloos een aantal personen met naam en toenaam aan. ‘Het was geweldig,’ zegt Bekker, wijzend op de foto van hemzelf die in de bierkelder is genomen. ‘Alleen al de locatie: Schloss Leopoldskron, waar The Sound of Music is opgenomen. Het gezelschap was interessant, net als de opdrachten die we moesten doen. We hebben ons een maand lang beziggehouden met ruimtelijke ordeningsvraagstukken waarbij we konden putten uit een prachtige bibliotheek. Daarnaast waren er zeer goede docenten.’ Nadien heeft Bekker met een aantal personen nog contact gehouden, maar inmiddels is hij zijn ‘maatjes’ uit het oog verloren. Het seminar wordt, in een andere vorm weliswaar, tot op de dag van vandaag georganiseerd. ‘Ik heb er later nog wel eens medewerkers naar toe gestuurd.’
U heeft deze trip naar Oostenrijk nog helder voor de geest, terwijl het al bijna veertig jaar geleden is.
‘We zijn thuis hele zware fotoverzamelaars. Van alle vakanties maken we een dagboek met foto’s en prullaria. Dat heb ik ook van deze studiereis gedaan. Het nadeel is dat ik zelf veel fotografeer, dus ik sta bijna nooit op de foto.’
Wanneer besloot u dat u bij de overheid wilde werken?
‘Dat zat wel een beetje besloten in mijn afstudeerrichting bij rechten: staats- en bestuursrecht. Omdat ik veel interesse had in stedenbouw, heb ik bij het ministerie van VRO gesolliciteerd. Er liep op dat moment een heel aardig project: Bezetting Hogere Functies Rijksdienst, vergelijkbaar met het huidige rijkstraineeprogramma. Ik kwam terecht op de afdeling juridische zaken. Het hoofd was tevens plaatsvervangend SG, dus ik mocht ook een beetje zijn private secretary spelen.’
U heeft uiteindelijk 21 jaar voor hetzelfde departement gewerkt, maar niet altijd in Den Haag.
‘Dat klopt. Tussen 1981 en 1984 heb ik in Amsterdam als hoofdingenieur-directeur en coördinator woonvoorziening gewerkt. Dat was een nieuwe functie. Ik heb heel vaak functies bekleed die er niet waren voordat ik eraan begon. De behoefte aan zo’n coördinator ontstond na de rellen bij de kroning in 1980 waarbij de leus ‘geen woning, geen kroning’ werd gebezigd. Amsterdam had te maken met heel veel kraakschandalen en de woningproductie was zeer laag. Dat was een onmogelijke situatie. De politieke noodzaak om te bouwen was heel groot, maar de relatie tussen Amsterdam en het rijk was buitengewoon slecht, zowel ambtelijk als politiek. Er werd gezocht naar iemand die een bemiddelende rol kon spelen. Ik kon het goed vinden met zowel staatssecretaris Gerrit Brokx als met wethouder Jan Schaefer, die me nog kende uit de tijd dat ik bij Bureau SG zat en hij staatssecretaris was.’
Was dat een verademing, een paar jaar buiten Den Haag werkzaam te zijn?
‘Ik heb er een hele mooie tijd gehad. Toen ik er begon bouwde Amsterdam 700 woningen per jaar, toen ik wegging waren dat er 10.000. Dat was overwegend de verdienste van Schaefer natuurlijk, maar ik heb daar wel een rol in gespeeld. Ongelooflijk wat die man voor de stad betekend heeft.’
Toch staat de woningmarkt in Amsterdam nog steeds onder druk.
‘Ja, maar dat komt omdat iedereen in Amsterdam wil wonen, wat ik overigens niet begrijp.’
Al na drie jaar ging u weer terug naar Den Haag. Waarom zo snel?
‘Ik werd gevraagd voor de functie van plaatsvervangend secretaris-generaal. Dat betekende een grote stap in mijn carrière. Die kans wilde ik niet laten schieten.’
Was u zo’n ambitieus mannetje?
‘Ja, vanaf het begin af aan. Ik was niet voor niets binnen gekomen via het project Bezetting Hogere Functies Rijksdienst, dat wilde ik natuurlijk wel waarmaken. Ik weet nog goed dat ik op mijn 25e werd gevraagd om het Bureau SG op te richten. Mijn toenmalige chef op de afdeling juridische zaken zei dat ik het niet moest doen. Ik deed het net zo goed en wat ik zou gaan doen was allemaal onzeker. Hij zou over vijf jaar met pensioen gaan en worden opgevolgd door zijn plaatsvervanger. Elf jaar later zou deze man ook met pensioen gaan en uiteindelijk zou ik over zeventien jaar hoofd juridische zaken kunnen worden, zo hield hij me voor. Als je goed je best doet, kun je tamelijk gepland elke keer een stapje hoger komen, was de gedachte. Maar ik had toch een wat andere opvatting over mijn carrière.’
Toch verliet u begin jaren negentig de rijksoverheid, terwijl u nog niet het allerhoogste had bereikt.
‘Ik was toen in de markt om DG te worden, maar dat ging niet door. Ik was er niet aan gewend, dat iets wat ik wilde niet doorging. Maar ja, soms grijpt onze lieve heer kennelijk in en achteraf is dat een goede zaak geweest. Ik was vrij lang pSG en wilde weleens iets anders. Headhunters wisten me goed te vinden in die dagen, dus toen er een aanbieding van Twynstra Gudde kwam, ben ik daarop ingegaan. Ik heb een grote som geld geleend zodat ik direct partner kon worden. Dat is een goede investering geweest, want de omzet liep goed. Het was een echte bloeiperiode.’
Hoe was het om na zoveel jaar niet meer voor de overheid te werken?
‘Dat was heel heilzaam. Het is goed om teruggeworpen te worden op jezelf. Al op heel jonge leeftijd was ik verwend met secretaresses en auto’s met chauffeur. Bij het adviesbureau heb ik met moeite een eigen kamer voor mezelf kunnen regelen. Ik weet nog goed dat ik achter mijn bureau zat. De eerste maand maak je kennis met het bedrijf en de markt, maar de tweede maand wordt er van je verwacht dat je omzet gaat draaien. Er moet immers geld verdiend worden. Dus ik moest de straat op, klanten zoeken, op concurrenten letten, marketing plegen. Ik moest zelfs weer bijna leren lange afstanden te rijden, dat had ik zo lang niet gedaan. Het is heel basaal eigenlijk, een goede stressbelasting waar ik veel aan heb gehad.’
Kende u die mate van stress niet bij de overheid?
‘In elk geval niet als pSG, daar werd het steeds minder. Toen ik als pSG begon, was ik nog vrij jong en er werd steeds meer naar me opgekeken. Op een gegeven moment ga je geloven in je eigen grootsheid. Je moet oppassen dat je niet met je hoofd in de wolken gaat lopen. Topambtenaren hebben toch al moeite om de relatie met de werkelijkheid te behouden. Je zit helemaal opgesloten in dat gekke Haagse gedoe. Voor mij was het heel goed er een tijdje buiten werkzaam te zijn.’
Zou u het collega-topambtenaren willen aanraden?
‘Jazeker! Met name de consultancy is een goede plek, omdat het zo veelzijdig is. Intellectueel lijkt het erg op het werk van een ambtenaar, maar tegelijkertijd is het een heel andere werkelijkheid. Ik herinner me nog goed dat ik voor de eerste keer een declaratie moest aftekenen. Voor het eerst zag ik dat iemand bereid was 10.000 gulden te betalen voor iets wat ik gedaan had. Dat vond ik fascinerend. Je gaat je ook afvragen of je zo’n bedrag wel waard bent. Je gaat echt denken in termen van toegevoegde waarde.’
In 1998 keerde u terug naar Den Haag om SG van het ministerie van VWS te worden.
‘Daar zat een zekere toevalligheid in, in die zin dat Twynstra Gudde VWS had doorgelicht – daar was ik overigens niet bij betrokken – en een tamelijk vernietigend oordeel had geveld. VWS had een groot probleem qua organisatie en er werd gezocht naar iemand die het departement weer op het juiste spoor kon brengen. Dat moest per definitie niet iemand zijn met een medische achtergrond, maar vooral een manager die orde op zaken zou kunnen stellen. Toen kwamen ze bij mij terecht.’
U volgde Helen de Maat op als SG. Ze had er een rommeltje van gemaakt?
‘Nou… ja, eigenlijk wel. Maar VWS is een lastig departement, zeker in die tijd. Erica Terpstra was als staatssecretaris verantwoordelijk voor de AWBZ en het persoonsgebonden budget moest ingevoerd worden. Dat werd een puinhoop. De stemming was heel slecht, daar schrok ik wel van. Bovendien zat het ministerie in Rijswijk. Het hoorde nergens bij, deed nergens aan mee. Het was echt een departement dat zijn eigenwaarde verloren had. Ik heb het wel vergeleken met een oude Japanse zwart-witfilm Vrouw in het zand. Die speelde zich af in een soort zandverstuiving waar een vrouw in vast zat die er maar niet uit kon komen, ze gleed steeds weg. De ambtenaren op VWS werkten keihard, maar het schoot allemaal niet op. Er ontbrak een lijn, samenhang, samenwerking en prioriteiten.’
U bent negen jaar de baas van VWS geweest. Dat is lang voor een SG.
‘Te lang. Maar dat kwam zo uit. Eigenlijk wilde ik na vijf jaar weg, maar toen diende zich net een kabinetscrisis aan.’
Dat was in de tijd van Eduard Bomhoff, de LPF-minister die niet wilde samenwerken met topambtenaar Peter van Lieshout. U was daar als SG ook bij betrokken?
‘Ja. Voordat Bomhoff minister werd en zonder dat hij Van Lieshout ooit had gesproken, zei hij al dat hij hem niet eens wilde ontmoeten. Dat kon natuurlijk niet. Samen met de landsadvocaat heb ik hem aan zijn verstand gepeuterd dat er in elk geval een gesprek moest plaatsvinden. Ik heb zelden zo’n raar gesprek meegemaakt. Ze hebben een half uur zwijgend tegenover elkaar gezeten. De chemie tussen die twee was echt nul komma nul. Ik kan me voorstellen dat een minister aangeeft op een gegeven moment niet met een bepaalde topambtenaar te willen werken omdat hij met hem of haar bepaalde plannen niet kan realiseren. Dat moet je als ambtenaar dan ook accepteren. Maar Bomhoff had Van Lieshout zelfs nog nooit gesproken en voerde flinterdunne argumenten aan die ook nog eens waren ingefluisterd door zijn partij, de LPF. Balkenende heeft het in het Kamerdebat dat erop volgde goed verwoord. “Politieke invloeden in het ambtelijke domein: dit was eens maar nooit weer,” zei hij.’
Bomhoff vond Van Lieshout een ‘type Ritzen’, een ‘linkse planner’. Ook u stond op een zwarte lijst van de LPF.
‘Toen de affaire-Van Lieshout eenmaal achter de rug was, ging ik op vakantie naar Nîmes. Mijn plaatsvervanger belde dat ik niet moest schrikken als ik De Telegraaf zou lezen: op de voorpagina stond namelijk dat ik ontslagen zou worden. De LPF wilde een grote schoonmaak houden. Dat heb ik later geverifieerd en er circuleerde inderdaad een lijstje met ambtenaren die weg zouden moeten omdat ze met de PvdA zouden heulen. Ik heb Bomhoff gebeld en die zei dat dat onzin was. Het was binnen de LPF wel aan de orde, maar zelf stond hij er niet achter. Ik vond het overigens wel grappig dat ik op nummer 1 stond.’
U had kennelijk het imago dat u een PvdA’er was.
‘Ik ben wel lid geweest van die partij en heb er ook op gestemd, maar ermee heulen is een heel ander verhaal.’
Als SG van VWS bent u zeven jaar voorzitter van het SG-Overleg geweest. Destijds heette het nog het SG-Beraad.
Is het karakter ervan veranderd?
‘Ik heb altijd geprobeerd het zo informeel mogelijk te houden. Ervoor te waken dat het geen al te regulier karakter zou krijgen. In mijn tijd lukte dat nog wel, maar het SG-Overleg dreigt wel eens een soort voorportaal van de ministerraad te worden. Daar was ik nooit voor. Wel lette ik erop dat iedereen altijd kwam. Ik hield heel lullige lijstjes bij met het percentage dat de SG’s aan- dan wel afwezig waren. Dat hielp. Dan kwamen ze heel bedremmeld zeggen dat ze om een bepaalde reden niet aanwezig konden zijn.’
Deze week is uw laatste werkdag als SG Vernieuwing Rijksdienst. Wat nu?
‘Formeel is mijn benoemingsduur beëindigd. Volgens de spelregels van de Topmanagementgroep (TMG) breekt er nu een periode aan waarin gezocht wordt naar een vergelijkbare functie.’
Dat begint toch niet pas als u weg bent?
‘Dat hoeft niet, maar er moet wel een functie zijn. Formeel word ik nu buitengewoon adviseur en blijf lid van de TMG. Ik heb tegen Jan Willem Weck [DG Algemene Bestuursdienst, CC] gezegd dat ik beschikbaar ben, maar dat het niet erg is als er niet direct iets gevonden wordt. Ik heb een enorme stapel boeken liggen en ik heb ook nog mijn hoogleraarschap. Bovendien heb ik aangeboden op schrift te stellen hoe ik aankijk tegen de organisatie van de rijksoverheid. Dat zou kunnen resulteren in een soort managementhandboek voor het rijk. Je hebt al het Blauwe boek voor bewindslieden, dan wordt dit het Groene boek voor SG’s.’
Als ik vraag naar het hoogtepunt van uw carrière, dan antwoordt u …
‘Het Vrom-gebouw aan de Rijnstraat is mijn magnum opus. Destijds was het het grootste kantoor van Europa, met 3.300 werkplekken. Ik heb dat als pSG meegemaakt vanaf de architectenkeuze tot aan de oplevering in 1992. Ik weet alles van dat gebouw en ben er trots op!’
+++++++++++
CV
Na een studie rechten in Groningen begon Roel Bekker (1947) in 1970 aan een lange carrière bij de rijksoverheid. De eerste 21 jaar werkte hij voor het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, waar in de jaren tachtig het milieubeleid aan werd toegevoegd. Begin jaren negentig werkte hij een aantal jaar als consultant bij Twynstra Gudde, om in 1998 terug te keren naar Den Haag als SG van het ministerie van VWS. In 2007 werd Bekker benoemd als SG van het Programma Vernieuwing Rijksdienst. In die hoedanigheid heeft PM voor de rubriek Bijpraten met Bekker regelmatig met hem gesproken.
Verschenen in PM, 30 april 2010